Jaren ’30: Trammelant in het Heldens muziekland

Rond jaren dertig van de vorige eeuw was er trammelant in het Heldens (muziek)land. Er was onvrede tussen de fanfare van Kepél en die van Dörp.

Voor niet ingewijden: Er is al sinds mensenheugenis heibel tussen ‘die van Kepél en die van Dörp!’

Wat was er aan de hand? De gemeente Helden had voor muziekuitvoeringen een verplaatsbare muziekkiosk aangekocht. Over deze aankoop was al een hoop ‘gezeik’ geweest door die Kepèlse, zo vertelt een oud-muzikant uit Dörp en in 1932 was de maat vol. Voor een uitvoering op het Mariaplein (De Pool) had men de kiosk nodig, maar deze bleek al gereserveerd voor een ander gebeuren. Dit bleek, bij nader onderzoek, geen muziekuitvoering te zijn, tja, en toen waren de rapen gaar.

‘Alle hongsgezeik is heij get en dan geit dit neet en dan geit dèt neet…staik uch dèt ding mèr in uch… wae kaupe zelluf wel zo’n dink, al zelaeve dèt gezeik hèij…’. Dat waren de woorden van een aantal Dörper bestuurders toen zij naar buiten stapten.

Zij kochten geen kiosk maar bouwden het midden op ‘De Pool’, stevig op een betonnen fundering.

‘Dao blieve die van Kepél wel van aaf’ aldus overlevering. Tot heden is dit uitstekend gelukt. Of het precies zo is verlopen? De waarheid zal wel ergens in het midden liggen.

Voorvader Wilhelmus Janssen grondlegger van de ‘Potdé’

De Potdé is één van die Heldense gebieden die iedereen kent, maar waarvan vrijwel niemand weet waar het vandaan komt.

Vóór 1767 lagen er slechts enkele huizen in het gebied dat we nu Zandberg noemen. Tussen 1767 en 1790 kochten zo’n vijftien mensen in dit gebied grond bij de gemeente. Bij een aantal van hen werd erbij vermeld dat ze de grond kochten om deze ‘te betimmeren’ met een huis.

Het ging onder meer om Theodoor Gommans, Hendrik Feijen, Wilm Peulen (later Jacobus Gielen), Peter Gommans, Jan Janssen, Hendrik Vande Beucken, Hendrik Engels, Peter Jacobs, Hubert Heijnen en Wilm Janssen ‘Stercken’. Zij vormden samen het gehucht ‘Zandberg.’

In de familiecanon is hierover nog een stuk te lezen.

De betekenis van de naam Zandberg hoeft geen verder betoog. Echter het kruispunt dat in het verleden ‘aan Potdé’ werd genoemd, des te meer. Het was één van de pioniers die Potdé meebracht, namelijk Wilm Janssen. Die werd in de volksmond en in de archieven ‘Potjes’ genoemd. De naam werd verbasterd tot Potdé. Deze bijnaam treffen we aan in de vorm van ‘Pöstjens’ of ‘Potjens’ en dan alleen bij leden van de familie Janssen. Of Potjes de naam kreeg omdat zijn voorvader potten maakte, is niet bekend.

Toen in de jaren negentig van de vorige eeuw op het kruispunt een rotonde werd aangelegd kreeg deze de naam Potdé. Zo staat het althans op de plattegrond van Helden. Op de rotonde zelf ontbreekt een bordje.

Met dank aan Henk Thiessen

Video’s met verhalen over vroeger

Opa en Oma Janssen vertelden graag verhalen over vroeger, hoe hun dagelijkse leven eruit zag, wat ze in hun spaarzame vrije tijd deden, belevenissen van hun kinderen en familie en zo meer.

In 1983 en in 1987 maakten we videoreportages waarin we hen liedjes over vroeger lieten zingen maar ook verhalen over ‘die goeie ouwe tijd’ lieten vertellen.

Op een speciale pagina op deze website kun je deze video’s zien.

Inzegening beeld St. Lambertus

De inzegening van het beeld van Lambertus bij de kerk in Helden-Dorp bracht veel inwoners van Helden op de been. De speciale gebeurtenis, op 24 april 1949 was ter ere van vijftigjarig priesterjubileum van Deken Jaspers.

Lambertus van Maastricht, ook Lambertus van Luik, Lambert, Landebertus of Lambrecht (Maastricht, 638? – Luik, 17 september 705?), was bisschop van Maastricht tussen ca. 670 en het jaar van zijn dood. Hij is een rooms-katholiek heilige en de patroonheilige van de textielarbeiders. Zijn naamdag is 17 september en zijn attribuut is een lans. Veel kerken zijn aan Lambertus gewijd, waarschijnlijk omdat hij in Brabant en een deel van Limburg het geloof verkondigde.

Naar men aanneemt werd Lambertus in 638 te Maastricht geboren, waarschijnlijk als zoon van Apre, heer van Luik en zijn vrouw Herisplende. Lambertus was afkomstig van een adellijke familie die haar basis had in Maastricht. Hij was een protegé van zijn oom, bisschop Theodardus. Toen Theodardus kort na 669 werd vermoord, bepaalden de raadslieden van de Frankische koning Childerik II dat Lambertus bisschop van Maastricht moest worden. Lambert had banden met Hugobert en Plectrudis, de eerste vrouw van Pepijn van Herstal, de hofmeier (een soort eerste minister en de werkelijke machthebber) van Austrasië, die dit gebied namens de Merovingische koningen van Austrasië bestuurde. Nadat Childerik II in 673 werd vermoord, kwam de factie van Ebroin, de hofmeier van Neustrië, ook in Maastricht aan de macht. Lambertus werd uit zijn ambt gezet en bracht de jaren 674 – 681 in ballingschap door in de door Remaclus in 648 opgerichte Keltisch christelijke abdij van Stavelot. In die periode was Faramundus bisschop van Maastricht. Na de dood van Ebroin in 681 en de daarmee gepaard gaande wijziging in de politieke verhoudingen binnen het Merovingische rijk, kon Lambertus in 681 zijn ambt opnieuw vervullen en keerde hij terug naar zijn bisdom.

In het gezelschap van Willibrord, die in 691 uit Engeland was gekomen, predikte Lambertus het evangelie aan de heidenen in de Kempen en aan de benedenloop van de Maas, in het tegenwoordige Noord-Brabant en Noord-Limburg. In dit gebied zijn daarom kerken aan hem gewijd.

Lambertus’ familie (en ook Plectrudis’ familie) lieten Dodo, een “domesticus” (rentmeester) van Pepijn van Herstal en vermoedelijk de broer van Pepijn van Herstals tweede vrouw Alpaida vermoorden. Dodo’s familieleden, wier machtsbasis zich in de buurt van Luik bevond, namen wraak door op hun beurt Lambertus te vermoorden op zijn landgoed, de Gallo-Romeinse villa van waaruit enige tijd later Luik zou ontstaan. De moord vond uiterlijk plaats in 705 (andere jaren die genoemd worden zijn 696 en 700) in de nacht van 16 op 17 september; Lambertus was toen 67 jaar. Ook Lambertus’ neven Petrus en Andolet werden vermoord. De officiële rooms-katholieke versie ziet Lambertus als een martelaar voor het geloof vanwege zijn verdediging van de huwelijkstrouw, door de verbintenis tussen Pepijn met Alpaida, de broer van Dodo en de moeder van Karel Martel, aan de kaak te stellen.

Meteen daarop werd Lambertus als martelaar vereerd. Hij werd eerst in Maastricht begraven, maar zijn opvolger, Hubertus van Luik, een beschermeling van Pepijn van Herstal en Alpaida, liet, op het moment dat hij zelf ook zijn bisschopszetel van Maastricht naar Luik verplaatste, Lambertus’ overblijfselen naar Luik brengen. Een nieuwe bisschopszetel had zijn eigen heilige nodig. Het was ietwat ironisch, maar getuigt misschien ook wel van berouw, dat men voor die rol een voormalige vijand koos.

Tot 1794 was de Sint-Lambertuskathedraal de belangrijkste kerk van de stad Luik en de kathedraal van het bisdom Luik. Het centrale plein in Luik heet nog steeds Place Saint-Lambert. Lambertus’ overblijfselen werden naar de Sint-Pauluskathedraal in Luik overgebracht.

In België, Nederland en andere landen is een groot aantal kerken te vinden die zijn naam dragen.

Klokkenroof in Helden

Klokkenvordering, ook wel ‘klokkenroof’ genoemd, is een gebruik tijdens oorlogen dat eeuwen terug gaat. Er worden dan kerkklokken uit de torens gehaald, met als voornaamste doel kanonnen te gieten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden in heel Nederland circa 6.700 klokken gevorderd door de Duitse bezetter. Dit gebeurde ook met de kerkklok in Helden.

Op 11 november 1943 roofden de Duitsers de kerkklok van Helden. Een aantal inwoners van Helden poseerden voor de klok waarop ze schreven ‘tot weerziens lieve klok’. Onder hen Sief Frencken (rechtsonder op de foto).

De klok van Helden werd gebruikt als metaal voor de Duitse wapenindustrie.

Lied Heldje


Refrein
Helje, Helje oos dörp.
Idderein ken ut dao bevallen.
Mit boor en burger,
erm en riek kan me dao kalle.
Me laeft plezerig ongerein.
Sjtand speult gin rol
des um ut aeve,
in Helje Dörp dao is ut good.
tis waerd um dao te laeve

 

Helje met zien sjoëne lenjer,
mit zien weien en zien vieë.
Met zien beus en ziene kowberg
Sjoën in zomer en sjoën mit sjnieë.
Helje mit zien aoje gevels
ronk um ut Mariaplein.
Helje det os hiël erg leef is.
Och wat vinge wae det fijn.

 

En al waere auch de minse
Van oos dörp de Kuus genumd
Baeter sjlaag zal me neet vinge
Daovan is nag, nag noeët gedrumd
Flinke jónges, leve maedjes
Allemaol ein hert van goud,
Mèt de jeugd die Helje riek is
Wurdt de toekomst ópgebouwd.

 

Helje, dörp um te benieje
Want de minse zien dao good
Boor en börger kan ich lieje
Dao is gén versjil van blood
Rang of sjtand, des um ’t aeve
Kips haet rechte, net als hood
Gaer wilt idderein dao laeve
Want in Helje is ut good

Gesjreve in 1947
Weurd: Sief Frencken
Meziek: Wiel Kranen

Mood haoje

Et laeven is duk ónplezerig
En mènnigein wèt dao get van,
Mer zit ge èns deep in d’n ozel
Och, maak d’r dan toch mer get van.

Want minse mèt mood in et laeve
Die merken tóch mènnige kieër,
Det juus in de duusjtere tieje
Tóch altiehd wèr hulpt ’t Livvenjieër.

En aochter gries zumpende wólke
Sjient èns tóch wèr zeker de zón
En noeët heb ich urges gelaeze
Det zónnesjien waas óp-pe bón.

Toe, griehp dus eur kans um te laeve,
Kóm minse haodt altiehd veul mood,
Want mood ès mélsien vur et laeve
En laochen is good vur et blood.

Sjtumming

De sjtraote zien naat.
De loocht moezelgries
En dór miene kóp
Sjpult ’n dreuvige wies,
Van zeuchten en zumpe
Van fèlsjtrieëlend leid
Woe mei enne mins
Zjwaor geboekt ónger geit.

Mer ruumt sjtrepend leecht
Wèr de griezigheid gauw
Vur de sjtraolende zón
Ónger koepelend blauw,
Dan reecht ich mich wèr óp
En ich durf wèr te laeve
Dan laoch ich wèr uns
En is mood mich gegaeve.

15 oktober 1955

’s Zónnes in ’t veldj

Ennen boor, mét ’n dieke segaar in de móngd,
Trudt óp Zónnig auch gaer naeve lenjer.
Loof of Vaesper is oet en hae is in ’t veldj
Mèt zien vrouw en bej vrund zien hur kinjer.

En auch geester en Vriedig, en trént èlken daag
Waas hae heej, mer toe kwaam hae hèj wèrke,
Mét de sjup óf de reek, mèt de sjoefel óf eeg;
Bej de ploog leep e gaer mèt ‘nen bèrke.

Mer vandaag is ’t Zónnig, ’t gerei blieft aan hoes,
Auch ’t piepke, det hingt in ’t rèkske
En ’t buulke tebak en e pruumke mesjien
Ligge same bejein in ’t trèkske.

Kiek de haver sjteit sjoeën, sónger drek in de rej
En ’t kore sjuut good in de aore,
Vur de kroeëte get raegen en get oet de zak
En d’n augst wurdt zo good as in jaore.

En hae kiekt, as hae naeve petattelangs kumt
Of de kever nag neet heet gevraete
En hae boekt zich in èns en dan trèkt hae get oet…
’t Is ’n puin, mèt de sjoefel vergaete.

Imposant sjlóft hae auch nag ’n mótwórmrits tów
En zien sjoon waere daoven has grieze
Daarum sjtampt hae ‘ne kieër óf twieë drej op de paad
Um de sjtoof van de sjoon aaf te rieze.

En ze kieken, d’n boor en zien vrouw,
Mer ze zegge neet veul, die twië mènse.
Ze zien blej en tevreje, ’t veldj det sjteit good,
Jao zo good as ze mer kónne wènse.

En as ’s aoves daen boor óp zien kneen dan wir bedt
Um Góds zaegen en zòn en um raegen;
Hieël gewoeën is det dan, vól gelauf en vól hoop,
Want aan Gód is tóch alles gelaege.

Bore-laeve

’t Laeven óp d’n akker
’t Laeven óp ’t langd,
Det is ’n hieël groeët veurraecht
Van ozen boresjtand.
’t Borewerk is vrèj,
Me duit ’t blèj, ’t is altied nèj;
D’n boor wérkt in Gods sjupping,
D’n boor wèrkt vrèj en blèj.

Mèt ploog, sjöp, eeg en sjoefel
Bewèrkt d’n boor zie langd,
Hae wèrkt van vreug tot ’s aoves
Hae duit ’t mèt verstangd.
’t Kore wurdt gezeid,
’t Greujt en riept en wurdt gemeid,
D’n angst, loeën van ‘t wèrke,
Is woe ’t bedrief um dreit.

De paerd, de keuj en verkes,
De honder en d’n haan,
Sjtaon altied aangesjreve
Bèj bore bovenaan.
D’n boor hèlt van zie vieë,
Bekiekt ’t gaer, noeët duit hae ’t wieë;
D’n boor hèlt van zien bieëste,
Verzórgt hieël good zie vieë.

D’n boor mèt vrouw en kinjer,
Bedt zaegen aaf van God.
As good geluivig Christen
Wit hae wel det ’t môt.
Altied in zien besjtaon
Heet èlken boor det zoeë gedaon;
Want in ’t bore-laeve
Blieft Gód in ’t midde sjtaon.

In ’t Blèdje van 10 september 1949