Spaanse griep heeft veel gelijkenis met corona

De hele wereld is nu in de ban van Corona. Begin vorige eeuw was er een soortgelijke epidemie, de Spaanse griep. Van mijn familie stierven twee half broers van mijn grootvader.

In de voormiddag van 15 november 1918 overlijden op de Keup in Helden kort na elkaar de broers Silvester (Sil) en Peter Leonardus (Naad) Janssen, respectievelijk 21 en 18 jaar oud. Hun vader, Peter Janssen (Pruis Piet), mijn overgrootvader, doet hiervan één dag later aangifte bij het gemeentehuis. Het moet een zware tocht voor hem zijn geweest. In mei van hetzelfde jaar was zijn tweede vrouw, Maria Berghs, overleden in het kraambed en nu waren twee van zijn zoons, jonge mannen in de bloei van hun leven, de zoveelste slachtoffers van de Spaanse griep.

Mien Janssen-Oomen herinnerde zich in 2004 nog dat Sil (op de foto links) als soldaat gestationeerd was in Zeeland vanwege de almaar voortdurende mobilisatie. Samen met zijn dienst maat en buurjongen Engelbert Zelen (Dorussen Ingel) was hij in oktober grotendeels te voet vanuit Zeeland naar het ouderlijk huis gekomen. Ze hadden voor enkele weken verlof gekregen om thuis mee te helpen met het rooien van de aardappelen. Vrij snel na aankomst op de Keup sloeg het noodlot toe: Sil kreeg longontsteking, stak hoogstwaarschijnlijk zijn broer Naad aan, en beiden stierven een gruwelijke dood: hun longen raakten gevuld met bloederig vocht, wat uiteindelijk leidde tot verstikking.

Het voorgaande verhaal is geen uitzondering, maar exemplarisch voor datgene wat er zich in de late herfst van 1918 in Nederland afspeelde.Silvester Janssen (links)

Er was een geheimzinnige ziekte gekomen die de menschen vandaag gezond, morgen op het sterfbed deed bezwijken, zonder de onmiddellijke oorzaak daarvan te kunnen nasporen… De ‘Spaansche griep’ verspreidde evenveel vrees als vroeger de pest of de pokken ‘, schreef P.H. Ritter in ‘De donkere poort’ uit 1931, een boek over de Eerste Wereldoorlog. Hoe reageerden de landelijke en de lokale overheden, en wat waren de reacties in de bevolking?

Het Spaanse griepvirus dat vanaf het voorjaar van 1918 over de wereld raasde, kostte tientallen miljoenen mensen het leven. Alleen al in Nederland stierven bijna 30.000 mensen, en ook in Helden sloeg het virus toe.

Bij het raadplegen van de overlijdensregisters van de gemeente Helden valt op dat er in het laatste kwar¬taal van 1918, als de Spaanse griep op haar hoogtepunt is, een forse stijging te zien is. Alleen al in november 1918 staan er 35 sterfgevallen opgetekend, veel meer dan normaal. Opvallend hierbij was dat het vooral jonge mannen en vrouwen waren in de leeftijdscategorie van 20 tot 40 jaar. Over het aantal mensen dat met ziekte¬verschijnselen in bed heeft gelegen zullen we dan nog maar zwijgen; “dat moeten er honderden zijn geweest en er zijn maar weinig families die er niet mee te maken hebben gehad”, aldus Maria Jacobs-Van de Beucken (Marie van Vaegtesse Piet, in het jaar 2000), die zich toen nog het een en ander over deze roerige periode wist te herinneren. Zelf had ze in juli/augustus van 1918 een aantal weken met de Spaanse griep in bed gelegen, maar ze was er bovenop gekomen. Dat laatste gold ook voor veel andere Heldenaren, want de eerste griepgolf in de zomer van 1918 was veel minder heftig dan de tweede, dodelijke golf die in het najaar onze omgeving aandeed. Als 19-jarige naaister had Maria Jacobs in die dagen heel wat werk te verrichten: ‘We maakten lange dagen bij slecht licht ‘. Het hoge sterftecijfer vroeg immers om veel rouwkleding.

In de geschiedenisboeken is nauwelijks iets terug te vinden over deze ‘ongekende ramp’. Ook de nieuwsbladen uit die tijd zelf wijdden hun pagina’s aan ‘belangrijker’ nieuws: het einde van de Eerste Wereldoorlog, de daarop volgende demobilisatie, en de maatschappelijke onrust van een op handen zijnde revolutie. De Distributiebode (de voorloper van ‘Midden-Limburg’) uit Helden maakt in vrijwel iedere uitgave van haar eerste bestaansjaar in 1918 melding van schaarste, rantsoeneringen, producten die op de bon zijn en algehele malaise. Geen woord over de Spaanse griep.

Toch waren er, al dan niet in de marge, bladen waar het griepvirus wel vat op kreeg. Zo meldt op 18 juli 1918 de Nieuwe Venlosche Courant dat de ‘Spaansche griep’ ook in Limburg haar intocht doet. Tal van Nederlandse arbeiders die in Duitsland werken, keren naar hun woonplaats terug uit vrees voor besmetting.
De verspreiding van het virus wordt versneld door reizende verlofgangers onder de soldaten. Onder hen vallen dan ook de meeste zieken: 43.000 in de maanden juli en augustus, volgens de Soldatencourant, het orgaan voor leger en vloot. Gezien het aantal dodelijke slachtoffers in die zomermaanden, zo’n 650, is er dan echter nog sprake van een milde vorm van griep. Of zoals de Amsterdamse arts A. Norden het in een publicatie uit juli 1918 verwoordt: ‘Reden tot ongernstheid is er in het geheel niet ‘.

Dat verandert in het najaar van 1918. Een tweede griepaanval overspoelt Nederland, en ditmaal vaak met dodelijke afloop. Dat de nood wel erg hoog is, blijkt uit een brief van 15 november 1918 van de Heldense burgemeester Van Cann aan de toenmalige commissaris van de Koningin in Maastricht: ‘… dat volgens mededeling van de alhier gevestigde arts, Dr J.H.H. Joosten, de z.g. Spaansche griep zich in deze gemeente onrustbarend uitbreidt, en zich reeds verschillende gevallen met dodelijken afloop hebben voorgedaan ‘.

Uit het vervolg van het schrijven blijkt de machteloosheid van Dr Joosten tegenover het oprukkende griepvirus: ‘Dr Joosten verklaart (…) niet verder alleen in staat te zijn de vermenigvuldigde patiënten van geneeskundige hulp te voorzien, hetgeen met het oog op de grote uitgestrektheid der gemeente en mede in verband met de slechte verkeerswegen en middelen, allesziens begrijpelijk is’.

Herkomst Spaanse Griep
Op 27 mei 1918 bericht het persbureau Reuters dat de Spaanse koning Alfonso XIII en leden van zijn kabinet lijden aan een geheimzinnige ziek¬ te. In hetzelfde bericht staat dat maar liefst één-derde deel van de Spaanse bevolking getroffen is door deze ziekte. Aan dit eerste bericht dankt deze griep haar naam.
Toch kwam de griep niet uit Spanje. Waarschijnlijk kwam het virus uit Zuid-China, en heeft het via vogels en varkens de mens bereikt. Chinese arbeiders die in de Eerste Wereldoorlog de geallieerden meehielpen met de aanleg van loopgraven hebben het meegebracht naar Europa. De rondtrekkende militairen hebben voor de verdere verspreiding gezorgd.

Het was duidelijk: de dokter zat tot over zijn oren in het werk, en om de nog gezonde Dr Joosten te ontzien verzocht Van Cann de Gouverneur ‘wel te willen bevorderen, dat een militair geneeskundige ter beschikking dezer gemeente worde gesteld’. Dit verzoek was niet uniek, elders in Nederland gebeurde hetzelfde. Overal werden nog in opleiding zijnde studenten medicijnen ingezet, alsmede de hoogleraren van medische faculteiten. Met name op het platteland werden legerartsen ingezet. Voor de gemeente Helden werd het verzoek ingewilligd, al was het maar voor even. Uit een brief van 8 december van Van Cann aan de ‘Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht’ blijkt dat het hoogtepunt van het griepvirus voorbij was en dat ‘de assistentie van den militairen arts Martini, wegens vermindering der patiënten niet meer vereischt wordt ‘.

Gedurende het hoogtepunt van de tweede griepgolf, de laatste drie weken van november 1918, werd het sociale en economische leven in de Heldense gemeenschap behoorlijk aangetast. Zo meldt een correspondent uit Helden in de Nieuwe Venlosche Courant van 21 november 1918: ‘De ziekte blijft hier nog steeds een ernstig karakter behouden. Er komen nog verscheidene sterfgevallen voor, meest onder personen van 20 tot 40 jaren. Wegens het gevaar van besmetting blijven de openbare en bijzondere scholen nog gesloten’. Maar ook winkels, het openbaar vervoer en de posterijen werden getroffen en moesten hun activiteiten aanpassen. De afhankelijkheid van de ander was in deze turbulente periode groot en ‘naoberschap’ was belangrijker dan ooit.

‘Naoberschap’ kregen de mensen op de schrale landbouwgronden van Noord-Limburg min of meer met de paplepel ingegoten. Problemen werden vaak in eigen kring opgelost, van een verzorgingsstaat was nog geen sprake. Men deed eenvoudig weg nauwelijks een beroep op de overheid, dat paste niet in de mentaliteit van de mensen in deze omgeving. Dat de overheid nauwelijks raad wist met de situatie blijkt wel uit de hygiënische voorschriften die er werden gegeven om de ziekte te bestrijden: ‘Neem toch vooral het stof in uw vertrekken niet droog op’ en ‘zet dag en nacht de vensters open, zoodat steeds versche lucht aanwezig zij’. Het enige concrete wat er gebeurt, is dat er op 16 november wordt besloten het broodrantsoen te verhogen om zo het weerstandsvermogen onder de bevolking te vergroten.

Van overheidswege kon dus niet teveel verwacht worden. Vandaar dat de bevolking al snel haar toevlucht zocht tot allerlei huis-, tuin- en keukenmiddeltjes zoals een stevige borrel, hoestopwekkende medicijnen, of warme vochtige omslagen. En vooral ramen en deuren openzetten, zodat er veel frisse lucht in de vaak dompige boerderijen kwam. De commercie speelde handig in op de behoefte aan drankjes en pilletjes, zoals in de advertenties terug te vinden is.

De meeste mensen zochten hun toevlucht echter tot de kerk: ‘Op zondag 17 november 1918 is er in Nunhem een Bidweg tot afasering van de Spaansche griep’, bericht de Limburger Koerier. Zelden zal de heilige Servatius ooit meer vereerd zijn als patroon tegen de koorts en griep dan in die tijd. Op 24 november en 1 december werd opnieuw een bidweg gehouden. De Nieuwe Venlosche Courant van 21 november 1918 bericht onder de veelzeggende titel: ‘Een heilige voor onze dagen’ het volgende: ‘De heerschende ziekte heeft weer de belangstelling opgewekt voor een groot Nederlandsch Heilige (..) Verhalen van merkwaardige genezingen zitten er bij de oude lui van Nunhem maar ook van de omliggende plaatsen nog zo diep in, dat ze eenieder aansporen om toch Servaaswater bij de Servaaskapel te gaan halen ‘. Volgens het bericht in de krant ging men al sinds mensenheugenis het natuurwater voor genezing van de griep halen omdat ‘Spaansche griep niets anders is dan het vroegere ‘vreeren, of ‘vreezen ‘of kwade koorts, die om den andere dag terugkwam, ofwel slechts drie dagen duurde ‘.

Foto Servaaskapel: Bert Kaufmann

Velen gingen dan ook op bedevaart naar Nunhem, en de vermoeienissen van de voettocht werden snel vergeten als men na een wandeling vanuit het Heldense via Neer bij de prachtig gelegen Servaasberg aankwam. Daar rustten de bedevaartgangers uit met een vers gevuld flesje Servaaswater in de hand, bij het in marmer gebeiteld vers. Daarin stond beschreven dat eenieder die bidt, bronwater drinkt en vertrouwt op de macht van Sint Servaas, gezegend en met nieuwe kracht het leven weer aankon. Gepakt en gezakt met deze geestelijke bagage keerde men terug ‘nao hoes’.

De Spaanse griep was zonder twijfel een tragedie voor een groot aantal Heldense families. Vreemd genoeg meldt het jaarverslag van de gemeente Helden letterlijk niets over de epidemie. In het ‘Verslag van den toestand der gemeente over het jaar 1918’ valt onder het kopje ‘Heerschenden Ziekten’ het volgende te lezen: ‘In het afgeloopen jaar werden ten raadhuize aangegeven de volgende gevallen van besmettelijke ziekten: 1 geval van diphteritis. Om de verbreiding van deze ziekten, voor zoover die voorkwamen, tegen te gaan, werden de volgende maatregelen genomen ‘. Geen, dus.

Alsof er niets was gebeurd.

Met dank aan Peter Jacobs.

Op dezelfde dag geboren

Via het trouwboekje van mijn grootouders, heb ik wat ontdekt. Ik heb (voordat ik er was…) een oom gehad, die op dezelfde dag dan ik geboren is, 4 oktober.

Er zit alleen 32 jaar verschil tussen: Willibrordus Janssen, geboren op 4 oktober 1941, overleed enkele dagen na zijn eerste verjaardag. Vijf dagen na diens overlijden is zijn zusje Lucia, zes dagen oud, ook overleden.

Parenteel van de familie Frencken beschreven

In navolging van de geschiedenis van de familie Janssen, heb ik de geschiedenis van de familie Frencken beschreven.

De eerste Frencken, Franciscus, treffen we net na de inname van Roermond aan, aan het eind van de Tachtigjarige Oorlog. Van hieruit reizen we vanuit Roermond, via Vlodrop, Melick en Herkenbosch iets noordelijker, naar Helden, waar Lambertus (1808) als kleermaker aan de slag ging.

Het gehele uitgebreide verhaal is hier te lezen.

In de stamboom: Gé Reinders

Dialectnummers zoals ‘Blaosmeziek’ en ‘D’n Hoaf’ zijn landelijk bekend. De in Beringe geboren Gé Reinders komt ook voor in de stamboom op deze pagina, want hij heeft een bloedverwantschap. De grootvader van Gé was Kobben Hein, een broer van Gerardus Reinders. En de schoonzoon van deze Gerardus, Gerardus Frencken (1911-1987) was een oom van mijn moeder.

Gé Reinders is op 12 september 1953 geboren in Beringe als de jongste van drie kinderen. Zowel zijn vader als zijn moeder waren onderwijzers. Op zijn zesde verhuisde het gezin naar Leeuwen, gemeente Roermond, omdat Pa daar een baan kreeg. Zelf zegt hij: “Achteraf gezien denk ik dat mijn ouders lieve maar wel getekende mensen waren. Mijn moeder heeft in de oorlog meer dan een jaar vast gezeten onder andere in Ravensbrück. Pa wilde graag priester worden maar werd na een ongeluk weggestuurd van Rolduc. Bij ons thuis hing voor mijn gevoel geen fijne sfeer. Mijn jeugd voelde niet echt gelukkig. Ik wilde vooral weg.”

De muzikale scholing van Gé begint met pianoles wanneer hij 9 jaar is. Op de middelbare school speelt hij in diverse bandjes. “We speelden alles, als er maar mooi gezongen werd: van Moby Grape, Them, lan Matthews tot Dylan. In de vierde klas begon ik eigen nummers te schrijven. Mijn eerste optreden was op de Vastenactieshow van het Bisschoppelijk College. We speelden The Boxer van Paul Simon en een James Taylor-nummer dat we kenden via Ian Matthews: Something In The Way She Moves.”

Reinders woont nog steeds in zijn geboortedorp Leeuwen, onder de rook van Roermond. Hij zong meerdere liedjes over zijn moeder, zoals ‘Mien Mooder in ’45’ en ‘Van Horens’.

Familiekiekje: De familie Reinders-Peters

Ter gelegenheid van het Gouden Huwelijksfeest van Gerardus Reinders (1881-1960) en Wilhelmina Peeters 1883-1977) werd anno 1958 een foto voor hun woning op de Raadhuisstraat in Roggel gemaakt, vanaf de kerk gezien voor het oude Raadhuis.

Het bruidspaar, dat op 13 juli 1908 in Helden trouwde, kreeg vier dochters, waaronder Elisabeth Reinders (1913-1991). Zij trouwde op 1 oktober 1940, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, met Gerardus Frencken (1911-1987). Hun gezin stond mee op deze foto.

De reden dat dit gezin naar Roggel verhuisde lag in het feit dat vader Gerardus gemeentelijk veldwachter in Roggel werd.

Op de foto staan v.l.n.r.:
1e rij: Willemien Frencken, Gerardus Reinders (veldwachter), Marianne Frencken, Wilhelmina Reinders-Peters, Gerard Frencken
2e rij: Huub Frencken, Lies Frencken-Reinders, Gerard Frencken, Mia Reinders, Zus Reinders, Ans Reinders.

Met dank aan Jac Dirkx van Heemkunde Roggel

Tram verbindt Helden met Venlo

De tramlijn Venlo – Maasbree – Helden was een vaste verbinding tussen Helden en Venlo. De regionale tramlijn die tussen Beringe en Venlo liep werd op 11 november 1909 opgericht.

De officiële naam van de Stoomtramweg-Maatschappij Venlo – Maasbree – Helden werd veelvuldig afgekort tot VMH. De lijn werd op 26 maar 1912 officieel in gebruik genomen en had een lengte van 20,2 kilometer. De opening werd verricht door minister Louis Regout van Waterstaat, die samen met de gouverneur van Limburg, Charles Ruijs de Beerenbrouck en de betreffende burgemeesters een eerste rit maakten.

Het beginpunt van de lijn lag direct aan de Maasbrug in Venlo en eindigde bij de tramremise in Beringe, waar naderhand garage Roedje Ghielen kwam. Bijna niets meer herinnert aan de oude tramlijn, of het moet de naam van een cafetaria aan de Molenstraat in Helden zijn.

Aanvankelijk lagen er nog plannen om de lijn door te trekken naar Meijel, maar deze werden nooit uitgevoerd. De lijn had een frequentie van vijf diensten per dag. Daarnaast werd een goederendienst op de lijn geopend op 15 april 1912.

Op 1 januari 1923 werd de lijn verkocht aan de Limburgsche Tramweg-Maatschappij; zes jaar later aan de Maas-Buurtspoorweg. Deze laatste startte de dienst op 1 maart 1930. In 1932 werd de tram door een busverbinding vervangen. In 1939 werd de lijn weer als tramdienst in gebruik genomen in combinatie met een busdienst. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog werd de dienst definitief gestaakt op 6 september 1944.

Vakantie in Julianadorp

Mijn oom, Theo Frencken, herinnert zich nog een mooi verhaal: “Het was 1956 of in elk geval rond die tijd. Als je vanaf ons huis op de van Hövellstraat in de richting van de kerk liep, passeerde je vóór de eerste bocht de bakkerij van ‘de Foep’, tegenover Coxe Sjenkske en melkboer van Lier. Dan kwam je langs het huis van Duyf en iets verder fietsenmaker Pietje Welten. Daartussen en schuin tegenover kruidenierswinkel van een andere van Lier, waar we alleen maggie kochten, en schoenmaker van Heugten woonden Leij Berghs met To Geurts en dochter Christine in een huis, waarin je na de voordeur met een trapje omhoog en omlaag ging. Het waren goede kennissen, want ze kwamen regelmatig bij ons thuis. Hij werkte bij het Landbouwbelang in Roermond en zat in het kerkbestuur, dus een tamelijk belangrijk persoon in het dorp. En belangrijke mensen liepen regelmatig veel bij ons in en uit”, zo begint Theo zijn herinnering.

“En daar was ineens de mededeling dat we dit jaar naar Julianadorp bij Den Helder op vakantie gingen, want daar woonden tante Mie, een zus van To, en ome Jan op een boerderij. Zij hadden geen kinderen . De boerderij was groot en er was wel een grote stal of schuur waar in elk geval alle kinderen op het stro konden slapen. De reis er naar toe was zo geregeld dat het niet te veel zou kosten en er was één autootje met chauffeur (Leij) beschikbaar. Hoe iedereen daar uiteindelijk in het hoge noorden is gekomen, is mij nog een raadsel”, aldus Theo.

Toch zat er een nadeel aan de vakantie. “Er werd wel vanuit gegaan dat Hein en ik wel met de fiets konden gaan. Nadat ik daarvan op de hoogte was gesteld, was voor mij het grootste probleem met welk fiets ik zou gaan, want mijn eigen fiets was een groot maatje kinderfiets, waarmee ik tot dan toe naar de Mulo fietste. Er werd uiteindelijk voor gekozen dat Hein met zijn eigen fiets zou gaan en ik met die van pap. Met het zadel in de laagste stand kon ik goed genoeg bij de trappers, waar ook net geen klossen op hoefden”, zo herinnert Theo zich.

Wij hadden namelijk allerlei soorten tantes

Tom Tom bestond destijds nog niet, dus moest goed worden kaart gelezen. “Bij Stevens Jantje op de Molenstraat hadden ze goede kaarten van Nivea, waar alle wegen in Nederland op stonden. Die gingen mee”, zo vertelt Theo. “De eerste dag moesten we van huis uit naar Alphen aan de Rijn bij Leiden fietsen, want daar woonde tante Stijn. Zij was geen echte tante. Wij hadden namelijk allerlei soort tantes. Je had allereerst de echte, zoals tante Jeannette, tante Nel en tante Door. Dan waren er de héél echte, waar we er eigenlijk maar één van hadden nl. tante Lies in Roggel. In mijn herinnering waren daarnaast bijna alle vrouwen die bij ons in huis kwamen ook tantes. En dat waren er heel wat. De meesten noemden we tante en dan volgde de voornaam zoals de buurvrouwen tante Rika en tante Wies, tante Ans, tante Miep, tante Antje en tante Lies van ome Sjeng, die ook geen echte oom was. Er was ook een tante die geen echte naam had. Die noemden we tante Zus, omdat ze de zus van andere tantes was. Misschien waren bij haar de namen op. En heel bijzondere tantes noemden we bij de achternaam, zoals tante Gruyntjes en de tantes Dorssers”, aldus Theo.

Het verhaal gaat verder: “Hein en ik fietsten die eerste dag naar Alphen aan de Rijn over wegen zonder fietspaden, die er toen nog niet waren. Al het verkeer ging daar over heen. Autowegen waren er ook nog niet, alleen voor zover ik wist tussen Eindhoven en Amsterdam. En omdat we de kortste weg namen, hadden we steeds te maken met alle soort verkeer, waarvan bijna geen fietsers. Kontzeer kreeg ik in Brabant, omdat elk dorpje alleen maar van die keitjes-straten had. Na ik weet niet hoe lang fietsen kwamen we in Alphen aan de Rijn.”

De zogenaamde tante Stijn woonde in een soort klooster, maar ze was geen non. Theo vervolgt zijn verhaal. “In dat soort klooster was een slaapplaats voor ons. Behalve dat we ons ’s morgens moesten wassen met behulp van water uit een lampetkan, herinner ik me van dat verblijf niets meer. De tweede dag moesten we nog een heel eind fietsen. Via de sluizen van IJmuiden fietsten we vanaf Alkmaar eindeloos lang langs het Noordhollands kanaal. Bijna aan het einde daarvan lag de boerderij van tante Mie en ome Jan”, aldus Theo.

Hoogtepunten van die vakantie heeft Theo niet. “Het bezoek aan het strand vond ik maar niks. In zee durfde ik alleen tot iets boven mijn knieën. En dan steeds dat kriebelende zand overal op mijn lijf, maar vooral tussen de tenen die je niet fatsoenlijk kon drogen. Ook brachten we een bezoek aan Hoorn en gingen we met de boot een dagje naar Texel. Een bijzonder moment was dat Hub ineens op de boerderij was met fiets en al. Hoe hij daar kwam weet ik nog steeds niet. In elk geval niet fietsend. Ook hoe lang we zijn geweest weet ik niet meer. Er zat in elke geval een zondag in, want die dag moesten we natuurlijk naar de kerk in Den Helder. Na afloop werd er de hele dag alleen nog maar gepraat over hoe anders het er daar aan toe ging in vergelijking met de kerk in Helden. Dat kwam doordat daar zoveel ‘anderen’, een soort heidenen, woonden. En daar moesten de katholieken zich tegen beschermen. En dat hoefden we bij ons niet.”

Uiteindelijk fietsten Hein en Theo ook weer in twee dagen terug, weer via tante Stijn. “Alleen van het laatste stukje tussen Meijel en Dörp heb ik nog vage beelden”, aldus Theo die zich bij al deze herinneringen nog afvraagt of tijdens deze vakantie ondanks alles toch zijn liefde voor (nee niet die tantes) het lange afstandfietsen zijn ontstaan…

Aantoonbare familieband met Har Op ’t Root

Soms kom je zaken bij genealogische zaken tegen die je versteld doen staan. Zo ook het feit dat ik, weliswaar heel ver en middels diverse omwegen, verwant ben met mijn beste kamerraad, Har Op ’t Root uit Stramproy.

Stomtoevallig kwam ik hierbij uit. In de stamboom van mijn moeders kant is een van onze voorvaders Johannes Henricus Frencken (1693-1772). Tot vandaag wist ik niet dat hij een tweeling broer had, namelijk Henricus Frencken (1693). Hij trouwde op 7 oktober 1710 met Joanna Verstappen. Woonde de familie Frencken tot die tijd in de omgeving van Roermond, door dit huwelijk heeft zich een tak gerealiseerd in de regio Weert. Vanaf hier wordt de achternaam Frencken vele malen anders geschreven, de ene keer met een ‘c’, de andere keer zonder. Oorzaak ligt in het feit dat namen in die tijd veelal geschreven werden zoals ze uitgesproken werden. En omdat veel personen het schrijven en lezen niet machtig waren, kraaide er geen haan naar.

Terug naar de stamboom: Henricus en Joanna kregen in augustus 1719) een zoon, Wilhelmus Frencken (1719-1784). Eén dag na de 25ste verjaardag van Wilhelmus stapte hij in Weert in het huwelijksbootje met Catharina Gielen. In dit huwelijk werd één zoon geboren, Mathijs (1756-1822).

Op zijn beurt trouwde Mathijs op 8 september 1822 met Martina Neijs. Ook zij kregen één zoon, die ze vernoemden naar zijn grootvader, Wilhelmus (1786-1855).

Wilhelmus junior trouwde in Nederweert op 14 juli 1824 met Joanna Elisabeth Knapen, die in de doopakte wordt beschreven als ‘Knaepens’.
Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren, waaronder Wilhelmus (1866) en Adrianus (1870-1907). Beide waren gehuwd met Ida Gertruda Kirkels.
Maar het gezin Frencken-Knapen kreeg ook een dochter, Joanna Maria Elisabeth (1832-1882). Zij trouwde op 16 april 1863 in Weert met Adrianus Op ’t Root (1833). Zij woonden in de Weerter wijk Biest, waar Adrianus in 1885 overleed.

Adrianus Op ’t Root en Joanna Maria Elisabeth Frencken kregen op 4 januari 1865 een zoon, Wilhelmus. Deze trouwde op zijn beurt in 1890 met Johanna Maria Karis. Hun zoon, Johannes Franciscus, trouwde in 1922 met Petronella Maria Catharina Engelen. Dit echtpaar kreeg op 11 september 1927 een zoon, Harrie. Deze Harrie trouwde in Weert met Tiny Coolen en kregen vier kinderen, waaronder in 1964 Har, mijn kamerraad.

Het is een feit… Over de grote lijn zijn we allemaal familie van elkaar, maar dit is wel een leuk issue.

En dan een leuke afsluiter, want de zoon van Har Op ’t Root heet Dennis (1996). Laat nu de stamvader van de ‘Op ’t Roodtjes’ Dionys heten, in de trouwakte ook wel ‘Denis’ genoemd…

Familiekiekje: De familie Lenders-Wilms

Mijn overgrootouders Silvester Lenders (1872-1960) en Wilhelmina Wilms (1880-1949) maakten midden 1923 een familiefoto.

Op de foto het gehele gezin, dat net was uitgebreid met Herman (1923).

Zittend 1e rij vlnr:
Wilhelmus Johannes (Wiel)*Neerkant, 10-09-1916 – †Meijel, 14-11-2002
Peter Gerardus (Pierre) *Helden, 04-07-1913 – †Meijel, 28-01-1994
Petronella Henrica (Nella) *Neerkant, 03-04-1915 – †Nederweert, 09-08-2005
Johannes Wilhelmus (Jo) *Neerkant, 30-08-1918 – †

2e rij vlnr:
Hendrikus Peter (Harrie)*Helden, 26-09-1908 – †Meijel, 11-07-1992
Mechtilda Leonarda (Tilla) *Helden, 06-03-1910 – †Venlo, 23-01-1969
moeder Wilhelmina Lenders-Wilms *Helden, 27-03-1880 – †Helmond 29-10-1949
baby Herman Jozef (Herman) *Neerkant, 31-01-1923 – †
Maria Louise (Wiesje) *Neerkant, 02-08-1920 – †Geldrop, 10-02-2000
vader Joannes Sylvester (Lètjes Sil) Lenders *Helden, 07-08-1872 – †Neerkant, 09-08-1960
Wilhelmina Petronella (Mina) *Helden, 14-07-1904 – †Deurne, 05-03-1979
Dorothea Petronella (Dora) *Helden, 25-01-1912 – †Horn, 13-12-1995

3e rij vlnr:
Wilhelmina Catharina (To) *Helden, 14-07-1903 – †Helden, 22-09-1992
Maria Johanna (Miet) *Helden, 14-09-1906 – †Venlo, 13-10-1989

Bijnamen: De herkomst van Pruis Piet

Mijn grootvader werd ‘Pruis Piet ziene Piet’ genoemd. Zijn vader was dus ‘Pruis Piet’, maar die naam kreeg hij pas later, in eerste instantie werd hij Alfe-Naate-Piet genoemd. De herkomst van die naam was vrij eenvoudig: Hij was de kleinzoon van Alfons/Adolphus Janssen (1779-1863) en Naatte komt van Leonardus Janssen (1813-1899), de vader van mijn overgrootvader.

Maar dan de naam ‘Pruis Piet’, dat is een ander verhaal…

De naam Pruis Piet komt van de familie Berghs, de tweede vrouw van Peter Janssen, mijn overgrootvader. Mijn overgrootvader (Peter Janssen, 1859-1940) was dus getrouwd met een dochter van Leonard Berghs (1839-1919). En deze Berghs werd Pruis genoemd.

DE NAAM PRUIS
Deze Leonard Berghs werd op 23 april 1839 in Roggel geboren en kwam op 6 december 1874 van Grefrath op de Roggelseweg in Helden (in het gehucht ‘De Keup’ wonen). Zijn vrouw Cornelia Gijsen werd eveneneens in Roggel geboren. Zij kwam vanuit Suchtelen, een plaatsje bij Grefrath, ook naar ‘De Keup’. In de buurt kreeg Berghs al snel de naam ‘Pruis’, een naam die bij de woning aan ‘De Keup’ verbonden was, zodoende dat mijn overgrootvader ‘Pruis Piet’ genoemd werd. Mijn grootvader, die op ‘De Keup’ werd geboren was dus ‘Pruis Piet ziene Piet’ (1909-1998).

De naam ‘Pruis’ waa dus verbonden met de woning op ‘De Keup’. Een woning die ook een geschiedenis heeft. Peter Janssen kocht dat huis en kon het zo betalen; dat had de rest van de familie Berghs niet verwacht en die waren daar ook een beetje kwaad over, maar mijn overgrootvader bood het hoogste en kreeg dus het huis van de familie Berghs.

Op het Strötje woonde een broer van de vrouw van Pruis Piet, Gerardus Berghs (1875-1918) en die werd daar ook Pruis Gradje genoemd.

Dat mensen vernoemd werden naar een woning, gebeurde vaker. Mijn grootvader, ‘Pruis Piet ziene Piet’ werd zo op de Keup genoemd, vaak ook wel kortweg ‘Pruis Piet’. Hij trouwde in 1938 met Cato Lenders, de oudste dochter van Sil Lenders (Lètjes Sil), die in Neerkant woonde, maar die oorspronkelijk van Everlo kwam. Zijn broer, Wöllem Lenders (Lètjes Wöllem) had daar een boerderij.
Die boerderij werd overgedaan aan To en Piet. Piet werd in Everlo ‘Lètjes Piet’ genoemd.

De naam Letjes lijkt een verbastering van de officiële familienaam, Lenders, maar dat zit toch iets anders. Er is zelfs nog een leuke anekdote over te lezen.