Vakantie in Julianadorp

Mijn oom, Theo Frencken, herinnert zich nog een mooi verhaal: “Het was 1956 of in elk geval rond die tijd. Als je vanaf ons huis op de van Hövellstraat in de richting van de kerk liep, passeerde je vóór de eerste bocht de bakkerij van ‘de Foep’, tegenover Coxe Sjenkske en melkboer van Lier. Dan kwam je langs het huis van Duyf en iets verder fietsenmaker Pietje Welten. Daartussen en schuin tegenover kruidenierswinkel van een andere van Lier, waar we alleen maggie kochten, en schoenmaker van Heugten woonden Leij Berghs met To Geurts en dochter Christine in een huis, waarin je na de voordeur met een trapje omhoog en omlaag ging. Het waren goede kennissen, want ze kwamen regelmatig bij ons thuis. Hij werkte bij het Landbouwbelang in Roermond en zat in het kerkbestuur, dus een tamelijk belangrijk persoon in het dorp. En belangrijke mensen liepen regelmatig veel bij ons in en uit”, zo begint Theo zijn herinnering.

“En daar was ineens de mededeling dat we dit jaar naar Julianadorp bij Den Helder op vakantie gingen, want daar woonden tante Mie, een zus van To, en ome Jan op een boerderij. Zij hadden geen kinderen . De boerderij was groot en er was wel een grote stal of schuur waar in elk geval alle kinderen op het stro konden slapen. De reis er naar toe was zo geregeld dat het niet te veel zou kosten en er was één autootje met chauffeur (Leij) beschikbaar. Hoe iedereen daar uiteindelijk in het hoge noorden is gekomen, is mij nog een raadsel”, aldus Theo.

Toch zat er een nadeel aan de vakantie. “Er werd wel vanuit gegaan dat Hein en ik wel met de fiets konden gaan. Nadat ik daarvan op de hoogte was gesteld, was voor mij het grootste probleem met welk fiets ik zou gaan, want mijn eigen fiets was een groot maatje kinderfiets, waarmee ik tot dan toe naar de Mulo fietste. Er werd uiteindelijk voor gekozen dat Hein met zijn eigen fiets zou gaan en ik met die van pap. Met het zadel in de laagste stand kon ik goed genoeg bij de trappers, waar ook net geen klossen op hoefden”, zo herinnert Theo zich.

Wij hadden namelijk allerlei soorten tantes

Tom Tom bestond destijds nog niet, dus moest goed worden kaart gelezen. “Bij Stevens Jantje op de Molenstraat hadden ze goede kaarten van Nivea, waar alle wegen in Nederland op stonden. Die gingen mee”, zo vertelt Theo. “De eerste dag moesten we van huis uit naar Alphen aan de Rijn bij Leiden fietsen, want daar woonde tante Stijn. Zij was geen echte tante. Wij hadden namelijk allerlei soort tantes. Je had allereerst de echte, zoals tante Jeannette, tante Nel en tante Door. Dan waren er de héél echte, waar we er eigenlijk maar één van hadden nl. tante Lies in Roggel. In mijn herinnering waren daarnaast bijna alle vrouwen die bij ons in huis kwamen ook tantes. En dat waren er heel wat. De meesten noemden we tante en dan volgde de voornaam zoals de buurvrouwen tante Rika en tante Wies, tante Ans, tante Miep, tante Antje en tante Lies van ome Sjeng, die ook geen echte oom was. Er was ook een tante die geen echte naam had. Die noemden we tante Zus, omdat ze de zus van andere tantes was. Misschien waren bij haar de namen op. En heel bijzondere tantes noemden we bij de achternaam, zoals tante Gruyntjes en de tantes Dorssers”, aldus Theo.

Het verhaal gaat verder: “Hein en ik fietsten die eerste dag naar Alphen aan de Rijn over wegen zonder fietspaden, die er toen nog niet waren. Al het verkeer ging daar over heen. Autowegen waren er ook nog niet, alleen voor zover ik wist tussen Eindhoven en Amsterdam. En omdat we de kortste weg namen, hadden we steeds te maken met alle soort verkeer, waarvan bijna geen fietsers. Kontzeer kreeg ik in Brabant, omdat elk dorpje alleen maar van die keitjes-straten had. Na ik weet niet hoe lang fietsen kwamen we in Alphen aan de Rijn.”

De zogenaamde tante Stijn woonde in een soort klooster, maar ze was geen non. Theo vervolgt zijn verhaal. “In dat soort klooster was een slaapplaats voor ons. Behalve dat we ons ’s morgens moesten wassen met behulp van water uit een lampetkan, herinner ik me van dat verblijf niets meer. De tweede dag moesten we nog een heel eind fietsen. Via de sluizen van IJmuiden fietsten we vanaf Alkmaar eindeloos lang langs het Noordhollands kanaal. Bijna aan het einde daarvan lag de boerderij van tante Mie en ome Jan”, aldus Theo.

Hoogtepunten van die vakantie heeft Theo niet. “Het bezoek aan het strand vond ik maar niks. In zee durfde ik alleen tot iets boven mijn knieën. En dan steeds dat kriebelende zand overal op mijn lijf, maar vooral tussen de tenen die je niet fatsoenlijk kon drogen. Ook brachten we een bezoek aan Hoorn en gingen we met de boot een dagje naar Texel. Een bijzonder moment was dat Hub ineens op de boerderij was met fiets en al. Hoe hij daar kwam weet ik nog steeds niet. In elk geval niet fietsend. Ook hoe lang we zijn geweest weet ik niet meer. Er zat in elke geval een zondag in, want die dag moesten we natuurlijk naar de kerk in Den Helder. Na afloop werd er de hele dag alleen nog maar gepraat over hoe anders het er daar aan toe ging in vergelijking met de kerk in Helden. Dat kwam doordat daar zoveel ‘anderen’, een soort heidenen, woonden. En daar moesten de katholieken zich tegen beschermen. En dat hoefden we bij ons niet.”

Uiteindelijk fietsten Hein en Theo ook weer in twee dagen terug, weer via tante Stijn. “Alleen van het laatste stukje tussen Meijel en Dörp heb ik nog vage beelden”, aldus Theo die zich bij al deze herinneringen nog afvraagt of tijdens deze vakantie ondanks alles toch zijn liefde voor (nee niet die tantes) het lange afstandfietsen zijn ontstaan…