Van Hövellstraat heette vroeger ‘Kromstraat’

Ik kende het zelf enkel ‘van horen zeggen…’, maar enig speurwerk levert toch een aardige anekdote op: De straat in Helden, die al in 1734 vermeld wordt, kent nog niet zo heel lang de naam Van Hövellstraat. In 1953 werd deze straatnaam gebruikt op een oude verbindingsweg tussen Helden-Dorp en Panningen. Het was de ‘nieuwe’ naam voor de ‘Kromstraat’.

De ‘nieuwe’ straat verbindt de Ruysstraat met Rotonde Antiek in Helden. De straat is genoemd naar Eduard Otto Joseph Maria van Hövell tot Westerflier (1877-1936), gouverneur van Limburg van 1918 tot 1936. De in Twello geboren katholieke baron groeide op het Landgoed Wezeveld bij Deventer op en bezocht later het Stedelijk Gymnasium in Maastricht.

Eduard van Hövell was een telg uit het katholieke geslacht Van Hövell. Hij was een zoon van Clemens Alexander Antonius baron van Hövell tot Westerflier, heer van Wezeveld en Caldenhoven (1842-1927) en jkvr. Elisabeth Theodora Maria Theresia de Kuijper (1850-1915), telg uit de adellijke tak van het geslacht De Kuijper. Op 31 mei 1910 trad hij in Amersfoort in het huwelijk met Marie Cornélie Aimée barones Schimmelpenninck van der Oye (1887-1975). Het echtpaar kreeg zes dochters en vier zonen.

De gefortuneerde Van Hövell behoorde tot een familienetwerk dat in het Nederlandse bestuur belangrijke posities innam. Zo was hij de zwager van L.F.J.M. baron van Voorst tot Voorst, Eerste- en Tweede Kamerlid voor de RKSP, de kleinzoon van jhr. E.J.C.M. de Kuijper, Commissaris des Konings in Limburg en op zijn beurt schoonvader van de NSB-burgemeester van Hilversum, K.L.C.M.I. baron de Wijkerslooth de Weerdesteijn. Eind 1935 ging hij na een hartaanval met ziekteverlof. Hij overleed binnen een jaar in een hotel aan de rand van Brussel.

Op 17 maart 1939 neemt de gemeenteraad van Helden het volgende raadsbesluit:
‘Overwegende dat het wenschelijk is te achten dat tot een nieuwe huisnummering wordt overgegaan; dat er thans een doorlopende nummering bestaat; dat het wenschelijk is voortaan alleen in de buitenwijken de doorlopende huisnummering te handhaven en in de bebouwde gedeelten der gemeente de gebouwen straatsgewijs te nummeren en dat in verband hiermede straatnamen behoren te worden vastgesteld.’
Er worden in genoemd raadsbesluit tweeëntwintig straatnamen vastgesteld, waaronder de van Hövellstraat. Hiervoor noemde men de weg vanaf de huidige rotonde Antiek tot aan de Pastoor Knippenberghstraat, de Kromstraat. Vandaar tot aan de Haammakerstraat gebruikte men Stogger. In de wegenlegger van Helden uit 1938 heet de straat Provinciale Weg Reuver-Meijel.

De Tiendenkaart uit 1734 vermeldt de straat al als de ‘Cromme Straet ten noorden van het Groote veld.’

In Nieuwblad Midden-Limburg (’t Blèdje) werd in 1953 via ingezonden brieven tevergeefs gepleit voor het behoud van de naam Kromstraat.

De Provinciale Weg kreeg dus de naam van een oud-commissaris van een koningin de provincie Limburg. Frappant is dat de schrijfwijze op het straatnaambord niet met een hoofdletter begint, hetgeen taalkundig wel zou moeten.

Vier maal drie generaties Piet(er) Janssen

De naam Piet of een synoniem daarvan komt in onze stamboom veelvuldig voor. Mijn overgrootvader, Peter Janssen (1859-1940) is, voor zover ik kan terug gaan, de oudste in de stamboom, met die naam.

Op 28 december 1990 werd een foto gemaakt van vier personen, drie generaties Piet(er) Janssen, in mijn ouderlijk huis.
De oudste op de foto (helemaal links) is mijn grootvader Peter Gerardus (Piet) Janssen (1909-1998). Helemaal rechts op de foto mijn oom, Peter (Piet) Janssen (1940-2019). De kleinste op de foto is mijn neefje Pieter van der Veeken (1984), de oudste zoon van mijn tante Josée Janssen. Ik zelf (1973) zit langs hem.

Een analyse: Achternaam ‘Frencken’ is patroniem van de achternaam ‘France’?

Wanneer je zoekt op de achternaam Frencken merk je dat er diverse schrijfwijzen zijn. In onze streken heeft men, volgens kenners, een achternaam aangenomen vóór 1650, terwijl Napoleon dit pas in 1811 invoerde. De overgang van kerkelijke registers naar de burgerlijke stand is hierin een apart hoofdstuk. Onze achternamen zijn daarmee vaak ook meer dan 350 jaar oud. Maar hoe zit het nu met de achternaam Frencken?

De Germaanse volken die sinds de vijfde eeuw het gebied van het huidige België en Nederland bewoonden, de Franken, de Friezen en de Saksen, hadden een éénnaamsysteem. Eén naam volstond, omdat bijna iedereen een verschillende naam kreeg. Dit was mogelijk door het combineren van naamelementen tot steeds nieuwe, tweeledige samenstellingen.

In de middeleeuwen is het Germaanse éénnaamsysteem langzaam maar zeker in verval geraakt en geleidelijk vervangen door een tweenamensysteem, bestaande uit een voornaam plus een toenaam.

Gewone mensen hier konden voor 1650 niet lezen of schrijven. Zij spraken die (toe-)familienaam uit in het dialect. De pastoor schreef die namen op. De geestelijke verlatijnsde vervolgens de namen. Fouten in de schrijfwijze maakten niets uit: de mensen zelf konden dat toch niet controleren… En zo kon Frencken ook Frenken of Fran(c)ken zijn, en zelfs Fran(c)que.

Ook bij gerechtszaken of in aktes schreef men die namen op zoals men dacht dat goed was. Een groot probleem was om klanken te schrijven waar in het Latijn of het Nederlands geen teken voor was. Wat te doen met -ao-, -ae-, -äö-, -ö-, -è-, -ó-, sj-, -gk- als je helemaal geen voorbeeld bij de hand hebt? Dan doe je dat maar op goed geluk… Veel van onze familienamen hebben nu een spelling ‘op goed geluk’. De namen in het westen en noorden van Nederland zijn veel jonger: uit het begin van de negentiende eeuw. Dat is meestal goed te zien aan de spelling. De Limburgse familienamen zijn veel ingewikkelder gespeld.

De stamboom van de familie Frencken die ik samen met mijn oom Hub uitzocht, gaat terug naar 2 april 1613, met de doop van Franciscus Frencken. Het zou zomaar kunnen dat de naam Franciscus de latere achternaam Frencken zou voortbrengen, maar zelf twijfel ik daar aan, omdat in de doopakte van Franciscus al Frencken als achternaam wordt geschreven. Het zou zomaar kunnen dat een van de voorvaderen van deze Franciscus dezelfde voornaam had die vervolgens als het patroniem ‘Frencken’ voor de achternaam zou zorgen. Dat is één optie.

Een andere optie is de komst van de ‘Frenckens’ via de Maas vanuit Frankrijk, waar de achternaam ‘France’ dan ver’hollandst’, zou zijn naar Frencken. In de stamboom zie je de naam France namelijk ook terug. Dionisius Frencken, geboren rond 1640 wordt in de huwelijksakte met Anna Cosijnkers als ‘France’ aangeduid. Het proces dat ‘France’ uiteindelijk ‘Frencken’ is geworden, zou hierbij een aan voorzichtigheid grenzende, waarheid kunnen bevatten. Al heeft het transformatieproces waarschijnlijk enkele honderden jaren geduurd. Feit is namelijk dat de achternaam ‘France’ in Noord-Frankrijk veelvuldig voorkomt, waar er zelfs stambomen zijn die teruggaan tot 900 na Christus. Een aansluiting vanuit onze stamboom is (vooralsnog) niet te vinden, het zal bij speculeren blijven, of toch niet?

Rond 1500 was er een grote migratie vanuit Frankrijk naar het noorden (oorlogen, ziektes) en zo werden heel wat familienamen langzaam maar zeker ‘verhollandst’. Voordat de Fransen in Limburg kwamen, zullen ze door België gekomen zijn. Het vermoeden is dat men stroomopwaarts de Maas gevolgd is. In België kwam in 1585 een grote migratiestroom naar Nederland op gang, ten tijden dat de Spanjaarden de baas waren (Filips II). Vermoedelijk is men verder stroomopwaarts de Maas gegaan. Dit wordt gestaafd doordat er in Belgisch-Limburg van Lanaken tot Kinrooi nog personen wonen met de achternaam ‘Fren(c)ken’.

Het verhaal zou aannemelijk kunnen zijn, toch blijft het slechts een aanname, weliswaar gestaafd met enkele feiten. Eén van die zaken is het transport. Ruwweg tussen 1485 en 1600 ontstond de beurtvaart, uit de vervoersvraag, de concurrentie tussen schippers en vooral de wens van lokale overheden om het vervoer te reguleren. Het zou deze wijze van transport zijn waarop men zich stroomopwaarts de Maas kon begeven.

De start van onze stamboom, in 1613, is in Roermond, ook langs de Maas. In deze regio concentreerden zich vanaf 1600 drie eeuwen mensen met de achternaam ‘Frencken’, veelal (ver) familie van elkaar die zich naar gelang de tijd vorderde, steeds eenvoudiger konden verspreiden.

De Maas als barrière in de 18de eeuw, of toch niet?

Het was bij het uitzoeken van de stamboom van mijn schoonouders, ook Janssen, dat ik op een opmerkelijke situatie stuitte. Anno 2020 gaan we de Maas over zonder erbij na te denken, maar hoe werd dit in de achttiende eeuw gedaan?

Hoewel mijn schoonvader en diens ouders uit het Belgische Dilsen-Stokkem afkomstig zijn, was dit rond 1700 niet zo. De oudste voorouder van deze stam, Joannes Janssen, werd voor 1700 geboren in het Duitse Wehr. Hier woonden enkele generaties ‘Janssen’ die vervolgens via Sittard in Stokkem terecht kwamen. Uiteraard was de geografische indeling in die tijd iets anders dan heden ten dage. Dat deze verplaatsing heeft plaatsgevonden is op zich niet zo vreemd, want Stokkem stond in de verre omgeving bekend als thuisbasis voor mandenvlechters (de korverij) en vele van de voorouders van mijn vrouw oefenden dan ook dit beroep uit. In Stokkem was zelfs een school om het vak te leren.

Het was Joannes Renerus Janssen (1783-1833) die vanuit Sittard vanuit zijn professie als mandenvlechter in Stokkem Maria Judith van Haen (1767-1843) leerde kennen. Van latere generaties Janssen zien we dat zij in Stokkem bleven wonen en als mandenvlechter actief waren, maar dat zij hun liefdesgeluk ‘euver de päöl’ gingen zoeken, voor het merendeel in het Nederlandse Stein. Op zich niet zo vreemd, daar de plaatsjes aan elkaar grenzen, maar wel apart omdat er een natuurlijke barrière tussen zat, namelijk de Maas.

Heden ten dage kun je heel eenvoudig de Maas over bij Maasmechelen en Maaseik en is er zelfs in Stokkem een veerpontje, maar dat was in de achttiende en negentiende eeuw toch ietsje anders.

We kennen nu de Scharberbrug die over de Maas in Maasmechelen gaat, meer bepaald het Nederlandse Stein en het Belgische Kotem met elkaar verbindt. Maar deze brug werd pas in 1973 voor het verkeer open gesteld. Iets verder noordelijk, ligt de Pater Sangersbrug in Maaseik. Deze verbindt deze Belgische plaats met het Nederlandse Roosteren. Hoewel deze brug pas in de jaren negentig van de vorige eeuw deze naam kreeg, vernoemd naar Pater Willem Sangers, die streed voor verbondenheid tussen Belgisch en Nederlands Limburg, was ook diens voorganger, de Maasbrug, in de periode die ik beschrijf, nog niet gerealiseerd.

Het was Gerard Mosterd van de Kunstkring Arnold Sauwen uit Stokkem die me vertelde dat er heel vroeger gebruik werd gemaakt van een soort veerpontje om de Maas over te kunnen steken. “Dat de mensen vroeger vanuit Nederland naar België kwamen met het veerpont bestaat al verschillende eeuwen. Waar het veerpont lag was afhankelijk van de loop van de Maas, die altijd met kleine beetjes opschoof naar oostelijke richting. De Maas verlegde vroeger meermaals haar loop, waardoor er grenscorrecties nodig waren. Zo werd in 1814 het grondgebied van het gehucht Boyen, voorheen van Grevenbicht (NL), bij Stokkem gevoegd. In 1839 legde een brand opnieuw 120 huizen in de as.

Tot 1816 stroomde de Maas vanuit Molenveld (een gehucht, gelegen in de buurt bij het huidige veerpont) via een bocht langs het kasteel van Stokkem en zo verder richting Oud-Dilsen. Die bedding noemen we nu nog altijd de Oude Maas. Op die Oude Maas lag vroeger in Stokkem het veerpont om de oversteek te maken”, zo vertelt hij enthousiast.

In 1816 is de Maas ten gevolge van een ijsgang opgeschoven naar oostelijke richting. “Het gevolg hiervan was dat het veerpont ook een nieuwe plaats moest krijgen, ongeveer de huidige locatie nu. Vanaf daar kon men die nieuwe locatie oversteken naar Berg aan de Maas. Op kaarten tussen 1815 en 1830 staat de weg naar het huidige veer al aangegeven”, zo vervolgt Mosterd.

Er zat ook, als bij zoveel zaken in de streek in die tijd, een religieuze input aan het veerpontje. “De zusters Penitenten, die vanaf 1643 in Stokkem verbleven en er een klooster en school bouwden kregen een deel van de opbrengst van de overzet met het veerpont”, zo weet Gerard Mosters.

“In de periode 1900-1930 lag er ook een veerpont tussen Grevenbicht en Rotem, te zien op een postkaart uitgegeven door Grevenbicht. Via de huidige fietsroute met knooppunten van Stokkem naar Rotem kan men daar in het toeristisch seizoen naartoe fietsen en dan met het fietsveerpont de Maas oversteken”, zo besluit Gerard Mosterd.

De insteek over hoe de diverse Janssen-nazaten van Joannes Janssen (1797-1862) hun huwelijksgeluk aan de overzijde van de Maas opzochten, is dus opgeklaard. Het veerpontje bestond al vele jaren.