Geheimtaal om ‘de Pruus’ om de tuin te leiden

Begin oktober 1944 voerden de Duitsers razzia’s uit in Noord-Limburg. Het doel was om gevangenen voor dwangarbeid af te voeren naar Duitsland. Ook op De Keup in Helden werd door de soldaten gezocht naar mannen die konden worden ingezet voor de Duitse oorlogsmachine. Maar Ome Mart, een broer van mijn grootvader, wist net op tijd te ontsnappen.

Mart Janssen vluchtte het veld in achter de boerderij en hield zich daarna nog schuil in de bosjes. Het was een spannend gebeuren want de Duitsers zochten nog dagenlang naar ‘deserteurs’. Maar Ome Mart was hun toch te slim af.

Met de dames op De Keup had hij de volgende afspraak gemaakt: ‘Als de was buiten op de draad hangt is het niet veilig, dan zijn de Duitsers in de buurt. Zo gauw als de kust (redelijk) veilig is gaat de was van de draad. Dan kun je even naar huis komen om snel wat te eten, maar dan weer snel naar je schuilplaats.’

Of was het nou precies andersom: was op de draad betekent veilig en was binnen is onveilig? We moeten het hebben van de overleving, maar hoe het ook zij, de afspraak werkte voortreffelijk.

Na enkele dagen gaven de Duitsers het zoeken op. Ome Mart was, wonder boven wonder, ontsnapt aan deportatie naar Duitsland.

Tijdens de moeilijke periode dat Ome Graad, een andere broer van mijn grootvader, in Duitsland was, hield hij samen met Tante Mien Oomen het boerenbedrijf op De Keup gaande.

Lenders en Litjens; spraakverwarring?

Mijn grootvader, Piet Janssen, trouwde in 1938 met Cato Lenders (To van Litjens Sil). Omdat zij gingen wonen in een woning die gebouwd was door de familie Lenders, werd mijn grootvader al snel ‘Litjens Piet’ genoemd. Maar ‘Litjens’ is geen patroniem van de familienaam ‘Lenders’, maar heeft een andere herkomst.

Het schijnt dat vele jaren geleden een boerderij tussen het gehucht Everlo (bij Panningen) en Meijel heeft gelegen die de naam ‘Litjens’ droeg. Daar zou de ‘bijnaam’ zijn oorsprong vinden. Piet Crommentuijn uit Meijel heeft uitgezocht dat de volksnaam ‘Litjens’ in Meijel voorkwam vanaf ongeveer 1650 toen Alard Gerrit Lettiens trouwde met Anna Jan Kusters. De navolgende of aangetrouwde families Janssen (Thomassen), Lenders en Nijssen werden tot 1992 ‘die van Litjens’, Letjens, Letten of Lutjens genoemd.

Dat de bijnaam en de familienaam tot onduidelijkheid leidden blijkt uit een voorval dat zich op 16 april 1803 afspeelde. In het Belgische Mons (Bergen) werd Henricus Lenders, een broer van de overgrootvader van mijn grootmoeder, gevangen genomen. De reden was omdat hij als achternaam ‘Letten’ gebruikte, soms als ‘Litjens’ maar ook als ‘Lenders’ aangesproken werd. Reden voor de Fransen, hem op te pakken omdat men hem ervan verdacht spionageactiviteiten te ontplooien.

Henricus Lenders werd op 26 oktober 1782 geboren in Helden, als derde kind van Henricus (1752-1823) en Adrina Korsten (1750-1812). Bij zijn doop werd zijn achternaam echter foutief geschreven en stond in de geboorteakte ‘Letten’ te lezen. Omdat velen in die tijd niet konden lezen noch schrijven werd er niet op gereageerd. Deze naamsverwarring zou Henricus nog zwaar komen te staan.

Na zijn school werd hij uitgeloot als cavalerist der Tweede Klasse, behorend bij het Garnizoen in Zaltbommel. Hij werd uitgezonden naar België en in Mons kwam hij vervolgens terecht in de strijd tegen Napoleon. Voordat hij vertrok kreeg hij in zijn toenmalige woonplaats nog een paspoort. Omdat hij zichzelf ‘Lenders’ noemde, maar hij te boek stond als ‘Letten’ en zijn vrienden hem ‘Litjens’, naar de oude boerderij in Meijel noemden, waren er mensen die dachten dat Henricus een spion was. De situatie werd niet vertrouwd en op 16 april 1803 werd Henricus (hij werd ook Henri genoemd) opgepakt en terechtgesteld. In Mons kwam hij in de gevangenis terecht met als verdict: spionage.

Het nieuws kwam maanden later bij zijn ouders in Meijel terecht. Die spoedden zich naar de burgemeester, Theodorus Goossens. Nadat de ouders de situatie hadden uitgelegd, schreef hij op 18 augustus 1804 een brief aan de burgemeester van Mons, Bouvignies.

“Heer collega,
Ik ben zeer teleurgesteld in verband met het voorval rond Henri Lenders dat zich op 16 april 1803 heeft afgespeeld. Ik verzoek u in naam van de menselijkheid u te willen begeven naar Mons (Bergen) waar die persoon gevangen zit, en er alles in beweging te zetten voor zijn invrijheidsstelling. Deze persoon is voorzien van een paspoort, uitgereikt in de gemeente Meijel.
U ziet wel in de bijgevoegde notariële akte, die wettig is opgesteld, dat dezelfde persoon zich afwisselend Henri Lenders en Henri Letten noemt. Deze vergissing of verwisseling komt voort uit de slordigheid van de pastoor van Helden, die niet heeft gevraagd naar de echte naam van de vader (Lenders), maar die zich tevreden stelde door de naam te vermelden, onder welke hij algemeen (bij het volk) bekend was (Letten/Litjens).
Ik durf u te verzekeren, dat onze gevangene in het geheel niet schuldig is; daarom smeek ik om uw welwillendheid zich voor hem te interesseren.
U zult voor eeuwig ten zeerste aan u verplichten degene die zich hartelijk uw zeer verplichtende college noemt.”

Dankzij de bemoeienis van de burgemeester van Mons, werd Henricus Lenders in vrijheid gesteld en verbleef in de regio. Tijdens dit verblijf leerde hij Adolphine Joseph Adant ((1809-1852) kennen. Ondanks het grote leeftijdsverschil (27 jaar) trouwden zij op 7 juni 1827, jaren na de val van Napoleon, in Mons en gingen ze wonen in de nabijgelegen geboorteplaats van Adolphine, Merbes-Sainte-Marie. Omdat de naamsverwarring gezorgd had dat Henricus een groot probleem had gekregen, liet hij bij de rechtbank in Roermond zijn achternaam Letten, vanuit zijn doopakte via een proces veranderen naar ‘Lenders’.

Het echtpaar kreeg twee zonen, zodat het geslacht Lenders (of Litjens?) in de Belgische provincie Henegouwen is verder gegaan.

Tante Zuster vierde smaragden feest

Medio vorige eeuw was het in het Katholieke Limburg heel gebruikelijk dat in ieder gezin iemand ‘uitstroomde’ naar een geloofsgemeenschap. Zo ook Maria Josephina Creemers, een oud-tante van mijn moeder. Het was door een foto die mijn jongste zus had dat mijn moeder reageerde door te melden wie erop stond. “Ah, dat is Tante Engelberta!” En ik maar zoeken in de stamboom waar die ‘Engelberta’ ergens thuis hoorde.

Doordat we in de geschiedenis van deze zus van mijn moeders grootmoeder doken, kwamen we in Heerlen uit. Tante Maria Josephina Creemers, die geboren werd op 23 november 1873 in Baarlo, werd op 19 maart 1898 opgenomen bij de Orde van de congregatie ‘De Kleine Zusters van de Heilige Joseph’ in het ‘Savelbergklooster’ in Heerlen. Vanaf dat moment nam ze de kloosternaam ‘Zuster Engelberta’ aan. De naam ‘Engelberta’ is afgeleid van ‘Engel’ en betekent ‘Bode van God.’

Anno 2021 is het klooster er niet meer, maar het archief is nog wel aanwezig in het tot museum omgevormde klooster. Het imposante gebouw, waar ‘Tante Zuster’ op 24-jarige leeftijd naartoe ging, heeft een brede historie. Tientallen zusters, geholpen door dienstmeisjes en knechten, vingen er sinds 1905 honderden kinderen op. De zusters behoorden tot de congregatie van de Kleine Zusters van Sint-Joseph. Die werd bijna 150 jaar geleden in Heerlen gesticht door Mgr. Savelberg. Daar is nog het Moederhuis gevestigd en worden de archiefstukken van de verschillende huizen bewaard. Gabrielle Dorren beschreef de geschiedenis van de congregatie. Ik kreeg contact met Marc Sterk die documenten en foto’s met feiten boven wist te halen.

Mijn grootvader bracht vroeger vaker een bezoek aan zuster Engelberta. Het was per slot van rekening zijn tante. Mijn moeder heeft er nog een oud servies van geërfd.

Zuster Engelberta stierf op 94-jarige leeftijd, enkele maanden na haar 70-jarige gelofte. Ze werd in september 1968 begraven op het Kloosterkerkhof bij het Moederhuis, Huize de Berg. Haar graf is er nog steeds evenals de naamsvermelding in de gedachteniskapel.

In het laatste ‘Contactblad van de Zusteren’ van 1968 werd haar overlijden gemeld. “Met haar is heengegaan één van onze oudere zusters, die de stichter nog heeft gekend. Zij kon zelf met humor, haar eigen, vertellen dat zij vóór haar intrede tweemaal bediend was en dus zwak was. De Stichter heeft haar toch aangenomen in onze congregatie. Verraadde haar voorkomen een sterke geest in een zwak lichaam?”, zo valt te lezen in het blad dat meer dan vijftig jaar geleden werd uitgegeven.

De tekst vervolgt: “Zij was in haar goede jaren zeer bekwaam met de naald en was een precieze kosteres in Rolduc. Naar het Moederhuis gekomen, heeft zij zich verdienstelijk gemaakt met het vervaardigen van relikwieën van onze Stichter, Mgr. Peter Joseph Savelberg.”

Marc Sterk laat nog weten dat de relikwie’tjes van de stichter, die dus ook de oud-tante van mijn moeder heeft vervaardigd, nog steeds bestaan en ook nog als zodanig gemaakt worden.

Voor de geïnteresseerden: Het Savelbergmuseum is op afspraak te bezoeken (momenteel vanwege corona niet) en ligt aan de Gasthuisstraat 2 in Heerlen.