Heldenaar Will Kranen schreef ‘Och waas ich maar bèj mooder…’

Portret van Will Kranen, geschilderd door diens broer Harry

Will Kranen (1916-1989) uit Helden, een broer van mijn grootmoeder, componeerde in 1959 het ‘wereldberoemde’ Venlose carnavalsliedje ‘Och waas ik maar bèj mooder thoês gebleve’. Kranen kreeg het verzoek van de bekende Venlose liedjesschrijver Thuur Luxembourg. Frans Boermans schreef de tekst. “In die tijd was er nog geen sprake van muziekrechten zoals dat later was; ik kreeg een pakje sigaretten voor de bewezen dienst”, aldus mijn oud-oom in 1981 tijdens zijn afscheid aan de Muziekschool Venlo.

Will woonde vele jaren in Helden waar hij op 1 juli 1916 werd geboren. Hij componeerde vele liedjes maar was ook fervent dirigent van diverse muziekgezelschappen. Het bekendste nummer dat Kranen schreef kreeg voor hem niet de roem die het voor Thuur Luxembourg en Frans Boermans kreeg.

Dochter Mieke Kranen nuanceert het verhaal enigszins: “Bij ons in het gezin was het verhaal uiteraard bekend, maar hoe het exact zat, kan ik me niet herinneren. Ik weet wel dat Thuur Luxembourg en Frans Boermans vaker bij mijn vader kwamen en dat mijn vader wel vaker liedjes componeerde voor derden waarbij hij vervolgens zei: ‘geef me er maar een slof sigaretten voor. Volgens mijn broer Frank is tijdens een van de bezoekjes van Luxembourg en Boermans door dit duo aan Kranen gevraagd een liedje, naar later bleek ‘Och waas ik maar…’ te componeren”, zo herinnert Mieke.

Het was overigens niet de eerste keer dat Will Kranen aan de basis van iets ‘beroemds’ stond. In 1963 pretendeerde een Franse mevrouw dat zij een bepaalde muziekmethode voor kinderen had ‘ontwikkeld’. In Het Limburgs Dagblad van 30 oktober 1963 is te lezen dat deze Franse dame kinderen muziek leerde door vogeltjes op de notenbalk te tekenen. Will Kranen hanteerde deze methode echter al vele jaren. Talloze mensen en organisaties protesteerden tegen de Franse dame, waaronder de Muziekvrienden Venlo. Kranen was geleerd door het gebeuren van ‘och waas ik maar…’ en liet er ditmaal geen gras over groeien en deponeerde zijn methode bij een notaris onder de naam ‘Van kleur tot klank’. Het spel heeft vele jaren bij diverse lagere scholen in het schoolprogramma dienst gedaan als onderwijsmethode.

Tekening: Spotpen.nl

Het was enkele jaren hiervoor dat het verhaal rondom het bekende carnavalsliedje speelde. Venlonaar Sjraar Peetjens die het nummer vele malen zong kwam ook bij Will Kranen over de vloer. “Het verhaal is dat hij het ook jammer vond dat de naam van mijn vader niet bij de ‘credits’ van het liedje stond”, aldus Mieke Kranen.

Dochter Mieke heeft enkele jaren geleden een ingezonden brief naar ‘de Volkskrant’ gestuurd waarin ze aangaf dat haar vader de eigenlijke componist van ‘Och waas ik maar…’ was. “Ik dacht eerst dat ik wel reactie zou krijgen van de families Boermans en Luxembourg maar dat was niet het geval”, zo vertelt Mieke Kranen.

Uiteraard blijft de vraag waar het waarheidsgehalte in het verhaal zit; het is in elk geval niet meer aan de betrokkenen na te vragen, dus zal de waarheid ergens in het midden liggen… Will Kranen overleed in 1989, Frans Boermans in 1999, Luxembourg in 2010 en Sjraar Peetjens in 2019.

In ieder geval staat vast dat het liedje erg bekend werd in Venlo en (verre) omgeving. “Johnny Hoes is uiteindelijk met de eer en de centen gaan strijken”, aldus Will Kranen in 1981. Of Luxembourg, die officieel als componist vermeld staat bij dit nummer, ooit gereageerd heeft op de ‘claim of fame’ aan het adres van Will Kranen, is ook niet te achterhalen.

Een Dörper klokje luidt nog altijd in Brazilië

De wat oudere lezers kunnen zich het oude Raadhuis van Helden-Dorp nog wel voor de geest halen. Personen van de generatie van deze auteur, moeten het hebben van foto’s of verhalen. In Fortaleza is echter een attribuut afkomstig van dit Dörper raadhuis dat er nog dagelijks aan herinnert. Het klokje, dat in één van de dakruiters heeft gehangen en vroeger luidde voor elke raadsvergadering, luidt nu tijdens elke Heilige Mis in deze Braziliaanse metropool.

Uitsnede uit een schilderij van Lei Steeghs

Het Raadhuis aan het Mariaplein in Helden werd op 1 juli 1788 opgeleverd. Het klokje in de toren diende niet alleen om de raadsvergadering aan te kondigen. Ook had het klokje de taak om als er brand was, de brandweermannen te alarmeren om snel naar het raadhuis te komen om te horen waar er brand was.

Tijdens de rondvraag van de gemeenteraadsvergadering van 9 september 1945 wordt voor het eerst geopperd het raadhuis af te breken. Vanwege het opblazen van de kerk was het gebouw dermate beschadigd dat renovatie een dure opgave zou blijken. Vanwege het feit dat er in Panningen een gemeentehuis werd betrokken, bood het raadhuis in Helden nog enkele jaren bewoning van enkele Dörper mensen, waaronder Sjors en Leny Krijnen en Wiel en Mia Kranen. Er werden door met name de Dörper gemeenschap nog enkele acties op touw gezet om het raadhuis te behouden. Het was tevergeefs. Tijdens de raadsvergadering van 27 december 1962 opperde wethouder Herman Reijnen om ‘dit schandaal’ af te breken. Dit gebeurde uiteindelijk in 1964.

Het klokje was tijdens de afbraak al enkele jaren weg. Dit klokje maakte in 1958 een verrassende bootreis naar Brazilië om een tweede leven te beginnen.

Het kwam allemaal door de Dörper pater Jan Hermans (1911-1971). Die verbleef, na 21 jaar leven en werken in Brazilië, voor zijn tweede vakantie enkele maanden in Nederland. In die dagen waren zijn collega’s in Fortaleza, de hoofdstad van de deelstaat Ceará, de kerk van Nossa Senhora dos Remédios aan het verfraaien. Daartoe kocht men voor het nieuwe altaar, ontworpen door pater Jan van Engelen, bij de firma Esser in Weert voor 4.300 gulden een tabernakel, een kruisbeeld en zes kandelaars.

Detail uit het schilderij van Harie Kranen van het oude Raadhuis

Pater Jan kreeg het raadhuisklokje in de gaten, vond dat het best zou passen op het vernieuwde priesterkoor in Fortaleza en diende via zijn broer Karel, lid van de gemeenteraad van Helden, een verzoek in om het klokje te bemachtigen.

De heer Hermans zegt dat er in Helden-Dorp een missionaris gevraagd heeft om het kleine klokje in het torentje van het oude raadhuis te kunnen kopen of krijgen… De Voorzitter vraagt de raadsleden of tegen de verkoop van dit klokje enig bezwaar is. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten dit klokje te verkopen aan Missionaris Hermans voor f 1,–.”

Het klokje werd op de zolder van het Missiehuis in Panningen door Broeder Tinus Wenmekers in een houten kist gedaan zodat het op 22 november 1958 veilig verscheept kon worden naar Brazilië. Daar hangt het nog steeds in de Nossa Senhora dos Remédios, de kerk van het Onze Lieve Vrouw van de Geneesmiddelen. Padre Silvio Batista Mitozo gebruikt het nog dagelijks tijdens de eucharistieviering.

 

Met dank aan Jan Pubben, Lei Steeghs en Gerrit Frencken

Deken Fren(c)ken en de Heldense ‘schansers’

In Helden en omgeving wordt Johann Gerhard Frenken steevast ‘Deken Frencken’ genoemd. Hoewel diens achternaam officieel zonder de ‘c’ geschreven wordt, heeft men hem in Helden altijd met die letter gekend, waarschijnlijk vanwege het feit dat de in Helden wonende familie Frencken de ‘c’ in de naam heeft. Heel ver weg is het ook familie van elkaar, maar daarvoor moet je terug naar 1525.

Toen Johann Gerhard Frenken in juli 1928 tot pastoor van de St. Lambertusparochie in het Duitse Hückelhoven werd benoemd, door bisschop Dr. Joseph Vogt uit Aken kreeg Frenken de opdracht om een kerk te bouwen in de nederzetting op de Wadenberg. Van de 5.000 inwoners die Hückelhoven toen had, werkten er 3.100 in de mijn, 4.000 personen woonden in de nederzetting, 1.800 van hen waren katholiek. Naast de ‘moederkerk’ in de stad, die samen met de andere 16 Lambertuskerken in het bisdom Aken een van de oudste in het bisdom waren, was er een nieuw huis nodig voor de pastorale zorg.

Het was een moeilijke opdracht die de bisschop aan de pastoor meegaf: “De religieuze omstandigheden in dit gebied waren ronduit somber”, schreef pastoor Frenken in zijn recensie over de ontwikkeling van de Sint-Barbarakerk. “De meeste gezinnen”, vervolgde Frenken, “waren volledig vervreemd van het geloof. De gemengde huwelijken waren zeer talrijk. Bijna elke week vond er een huwelijk plaats, waar vaak dispensatie voor gegeven diende te worden.”
De regio was voornamelijk communistisch. “De kolonie had een heel rood gezicht. Voor een kerk in de nederzetting was nauwelijks belangstelling. Er was geen geld om een huis van God te bouwen”, aldus Frenken in die tijd.

Maar in de korte tijd dat hij in het jonge mijnstadje werkte, wist de katholieke geestelijke een kleine groep gelovigen om zich heen te verzamelen. Kort voor kerst 1929 richtte Johann Gerhard Frenken een kerkbouwvereniging op. De economische situatie in Duitsland was slecht; de politieke situatie was niet bepaald bevorderlijk voor kerkelijke projecten zoals het bouwen van een huis van God; Met de inzamelingen die in de nederzetting werden gedaan voor de bouw van een kerk, kon men niet eens kleine sprongen maken; er moesten andere wegen worden bewandeld om geld in te zamelen.

De ‘Herr Oberpräsident’ keurde in 1930 een huis-aan-huis collectie goed van de katholieke inwoners van de administratieve districten Aken, Keulen en Trier. De meest gerespecteerde aartsbisschop keurde vervolgens de gewenste kerkcollectie voor het aartsbisdom goed’, herinnerde Frenken zich. Voordat het geld echter genoeg was voor de bouw van de kerk, moesten er meerdere collectes in gang worden gezet. Daarnaast werden door Frenken ook diverse ‘smeekbrieven’ geschreven.

Nadat het bouwkapitaal was opgehaald, besloot de kerkenraad te gaan bouwen. “Volgens de schatting van de architect zouden de kerk en het huis van de rector 110.000 Reichsmark moeten kosten. Op 19 februari 1933 vond de eerste ceremonie voor St. Barbara plaats.

In een tijd dat de kruisen in scholen en kantoren aan het verdwijnen waren, begon de bouw. Veel mijnwerkers hadden in die tijd toegezegd na hun dienst te helpen met de graafwerkzaamheden. Zes weken lang brachten de kinderen hun vaders boterhammen en koffie naar de bouwplaats en op 25 juni 1933 werd de eerste steen gelegd voor St. Barbara, de kerk voor de mijnwerkers in de nederzetting.

Maar er was een ‘Heldense’ band met Deken Frenken. Hiervoor moeten we terug naar de Tweede Wereldoorlog, meer bepaald naar de winter van 1944-1945. Veel Heldense mannen waren in die tijd tewerkgesteld in Viersen voor ‘Schanz-Arbeiten’; het maken van loopgraven en tankvallen.

De ‘Hollanders’ werden toen ‘schansers’ genoemd en mede door Deken Frenken werden de mannen goed ontvangen. Hij droeg bijvoorbeeld iedere donderdagochtend een Heilige Mis op voor de ‘schansers en hun familie’; hij hielp velen van hen aan voedsel, want men kreeg in de ochtend slechts twee sneetjes brood met stroop en ’s middags en ’s avonds alleen watersoep.
Frenken raadde zijn parochianen aan een ‘Hollander’ als gast aan tafel te nemen en zo gebeurde dat met Kerstmis bijna niemand alleen in het schoolgebouw waar de mannen verbleven, hoefde te zitten.

Lei van Horen

Na de oorlog heeft Helden contact gehouden met Deken Frenken. Sjeng Reijnen en Lei van Horen hebben hem ieder jaar bezocht. Deken Frenken werd onderscheiden met het ‘Bundesverdienkreutz erster Klasse’ mede vanwege zijn werk om de Nederlanders en de Duitsers nader tot elkaar te brengen na de Tweede Wereldoorlog.

Sjeng Reijnen

Frenken kwam ook af en toe in Panningen. Hierover schreef de Deken in zijn boek ‘Geschichte der Kirche und Pfarre zum heiligen Remigius in Viersen’.

De laatste veertien jaar van zijn leven was hij ‘rustend’ in Karken.
De Heldenaren Reijnen en van Horen hebben tijdens de uitvaart van Deken Frenken op het graf een krans gelegd met als opschrift ‘Hollandse schansers’.