De dames Frencken en de hoeden-couture

Schrijver Ton Van Reen heeft een aardige anekdote over Frida en Bertha Frencken, hoedenmodistes uit Panningen: Het is zondagmiddag 18 mei 1952, vijf uur. Het zomert al wat, maar de zon begint al vroeg te dalen. Hij laat zich nog niet gek maken, hij is al over zijn dagelijks kookpunt heen en haakt zich nu, om niet verder weg te zakken naar de horizon, die daar achter de boerderijen van Everlo en Beringe ligt, loom vast aan de spits van de bliksemafleider, boven op de hoge schoorsteen van de steenfabriek. Laat hem daar maar wat hangen, ik heb vandaag nog heel veel te doen.

De dames Frencken komen om de hoek van de Schoolstraat en de Ringovenstraat, bij de tuin van rentenier Sterts Piere, die al zijn hele leven lang teert op zijn aandelen in de twee Heldensche Steenfabrieken. Dat zegt moeder altijd, dat die Piere, Piejeer zegt ze, veel centen heeft gewonnen met niks te doen. Piere die daar in zijn tuin staat, bij zijn roestige kippenhok met Barneveldsche hoenders, die bruine eieren leggen voor de protestantse mensen in Helenaveen. Die eten alleen eieren van Barnevelders.

Van Reen herinnert zich meer: Wat verderop onder zijn perenboom staat een oude vrouw, die misschien zijn vrouw is, maar zeker is dat niet, het kan ook zijn huishoudster zijn. Ze staan nooit bij elkaar maar wel knikken ze allebei naar de dames Frencken die in welstand leven, dankzij hun winkel in stoffen, korsetten, fournituren, knopen en band. De dames knikken beleefd terug. Mensen in goeden doen zijn altijd beleefd voor elkaar.

Elke zondag wandelen de dames Frencken, bij wie je ook flesjes onjeklonje kunt kopen, en elastiek, op kartonnen houder of op rol, speciaal voor in onderbroeken, van de Schoolstraat in Panningen, waar ze naast de kapelaan wonen, aan de ene kant, en aan de andere kant woont de directeur van de cementfabriek, door de Ringovenstraat, naar de Kerkstraat. Om daar bij boer Sjeng Gommans voor de hele week eieren te kopen, en verse groenten. Elke week boerenkool. Tenslotte, het moet wel gezegd zijn, hebben de dames alleen op zondagmiddag vrij, om inkopen te doen, want doordeweeks houden ze alle dagen hun winkel open. En op zondagochtend komen, na de hoogmis, boerinnen uit de Peel, korsetten, directoires en bustehouders passen. En die dan, mee in de mars, als ze toch geld aan het uitgeven zijn, ook nog eens haar- en krulspelden kopen, en schoon wit ondergoed van het merk Jansen en Tilanus. Zo van alles wat. Ook voor hun man.

Ze zien er goed uit, de dames Frencken, met hun hoedjes met pluimen. Geen mannen in huis. Schrijver Ton Van Reen twijfelt of de twee dames zussen waren, maar dat is een vaststaand feit. Naast het feit dat ze bloedverwant zijn, kunnen de dames het goed met elkaar vinden. Dat moet ook wel als ze dagelijks met elkaar optrekken.

Het staat los van het verhaal, want hoe je het ook wendt of keert, zoals ze daar aan komen lopen en vriendelijk groeten naar de mevrouw van de directeur van de steenfabriek, mevrouw knipt de rozen, die hen vriendelijk terug groet.

Ze lijken heel veel op elkaar. Juffrouw Frida, witte blouse met kanten randjes, altijd wat frivool, donkergele rok, is een beetje groter en draagt de eierkorf. Juffrouw Bertha, in een jurk, geheel in Mariablauw, altijd Mariakind gebleven, draagt de zak voor de aardappels en de groenten. Als ze zo arm in arm lopen zou je ze met elkaar kunnen verwisselen. Allebei hetzelfde permanent met krullen, het handwerk van dameskapper Baer Brummans, die ook jongens knipt.

Ze lopen nu voorbij het tasveld van de steenfabriek, met stapels stenen in alle kleuren. Ton herinnert zich dat hij aan de voordeur van hun huis staat te wachten op zijn moeder, die elke zondagmiddag het middaglof en de Mariacongregatie in de kerk bezoekt, waar tot haar vreugde veel liedjes worden gezongen, op volle sterkte, begeleid door orgelklanken. Tot bij van Reen in de straat kun je het lawaai horen.

De dames zitten er goed bij, met hun winkel. Juffrouw Frieda doet de korsetten en bustehouders, alles voor dames en boerinnen, vrouwen zelfs tot ver in de Peel. In dat deel van de winkel, dat met een gordijn kan worden afgesloten, mogen mannen en jongens niet komen. Maar kleine jongens, zoals Ton, die in de oorlog zijn geboren en een groeiachterstand hebben, kunnen van buiten af, onder de gordijnen door, binnen kijken en op zondagmorgen zien ze wel eens de kont van een boerin in een onderbroek met lange pijpjes, met de helpen om de kousen op te houden. Meer niet.

Juffrouw Bertha doet de andere kant van de winkel, de elastiek en de knopen, losse kanten kraagjes voor op meisjesjurken, de haar- en krulspelden. En de ritssluitingen die ze zelf in jongensbroeken kan naaien. Ton van Reen herinnert zich dat dit in zijn broeken zo vast zat dat hij zijn broeken nooit open of dicht kreeg. Spiegeltjes en drukknopen heeft ze ook te koop. En strikken voor in het haar van meisjes, in alle kleuren wit. “De meisjes van bij ons dragen wel eens roze of rode strikken, dat is ordinair, maar dat kan bij ons in de Ringovenstraat niemand wat schelen. Maar op Maria Hemelvaart dragen alle meisjes in het dorp blauwe strikken, omdat blauw de kleur van Maria is”, zo schrijft van Reen.

Als de dames Frencken dichtbij zijn, kun je hen al ruiken. De geur van Parijs. Soir de Paris staat op de kleine blauwe flesjes die ze ook in hun winkel verkopen. En Boldoot, dat is voor boerinnen die niet naar de stal willen ruiken.

‘Dag Frida, dag Bertha,’ zegt de moeder van Ton die net uit het Kerkhofpaadje komt lopen, de hoek bij Duis om, het liedboek onder de arm, zonder hoedje, want met al dat mooie haar heeft zij geen hoedje nodig. “Ik heb jullie gemist in de kerk”, aldus mevrouw Van Reen.
“Dat kan zijn, maar we weten dat u ook voor ons zieleheil bidt, vrouw Van Reen,” zeggen juffrouw Frida en juffrouw Bertha in koor.

“Gaat het al weer een beetje beter met u?” vraagt Bertha. “Wordt het niet eens tijd voor een nieuw korset?” vraagt juffrouw Frida belangstellend.
“We hebben net de nieuwste nylons uit Amerika binnen,” zegt juffrouw Bertha. “Heel kort, tot net boven de knie. U bent nog jong. Ze zullen u heel goed passen.”

Ze gaan elk huns weegs. De moeder van Ton Van Reen loopt door naar de achterdeur, om in de keuken thee te gaan zetten. De dames lopen verder, de Ringovenstraat uit, om op de hoek bij kapper Van Nisselroy de Kerkstraat in te lopen en bij café Al Reijnen een jenevertje te gaan drinken, alvorens bij Sjeng Gommans eieren en groenten en aardappels te gaan kopen. En daarna nog een jenevertje te gaan drinken, of twee, of drie, bij café Al Reijnen, waarna ze soms zingend weer naar huis lopen, zwaar beladen met eieren, groenten en aardappels, maar wel heel vrolijk. Elke week eten ze boerenkool.

De zon heeft ook alles gezien van wat hier op zondagmiddag zo allemaal te doen is. Het is al half vijf. Hij begint de dag zat te worden, tenslotte is het nog maar pas Mei, en zakt verder weg, achter langs de schoorsteen, die hem zelfs met zijn klimbeugels niet meer vast kan houden.

Ton Van Reen herinnert zich: “Ik heb vandaag nog veel te doen, maar ik ga op mijn kont op het stoepje zitten om te kijken hoe de zon beetje bij beetje kleur verliest, en hoe hij heel langzaam zal gaan verdwijnen tot achter de boerderijen in Everlo en Beringe. En wat daar nog allemaal achter ligt. Dat is de hele wereld. Daar moet ik nodig naar toe. Daar ergens ligt Parijs.”

Foto’s: met dank aan Siegfried Frencken, Panningen en De Moennik