Volksbelang heeft (bijna) alle winkelwaar!

Mathieu Frencken (1880-1961) heeft jarenlang geijverd en is opgekomen voor de belangen van de middenstand. In 1919 nam hij de winkel ‘Volksbelang’ in Panningen over van de familie Goossens. Het was een van de drukste winkels in Groot-Helden.

‘Klein maar dapper’ was Mathieu Frencken als zogenaamd ‘zet-kruidenier’ begonnen in de toenmalige Huishoek, later Steenstraat in Panningen.

Levensmiddelen waren er te koop maar ook werden naaimachines hersteld, zo blijkt uit een advertentie uit 1937. Bekend waren de sigaren welke er in de winkel te koop waren.

De winkel kende een grote aanloop van klanten. In 1958 werd besloten de winkel over te doen. Mathieu Frencken en zijn vrouw Petronella Crommentuijn (1883-1959) maakten plaats voor dochter Maria Elisabeth (Lies) (1913-2013) die met haar echtgenoot Frans Hermans (Koetsers Frans – 1912-1977) de winkel ging doen. Er vond een verbouwing plaats. “In de moderne en snelle tijd was intussen de winkel wat ouderwets geworden”, zo is terug te lezen in een artikel uit Midden-Limburg van 22 november 1958.
Gekozen werd om voor die tijd een moderne winkelinrichting te realiseren. Er werden drie afdelingen gerealiseerd: een baby-afdeling, een levensmiddelen-afdeling en een hoekje voor rookartikelen. Voor dat laatste plaatste men buiten de winkel een automaat, zodat klanten buiten openingstijden ook rookwaren konden verkrijgen, iets dat voor die tijd nieuw was en snel op diverse plekken in het straatbeeld te zien waren.

Mathieu en Petronella wilden het rustiger aan doen; lang konden ze hier niet van genieten want Petronella overleed negen maanden na hun ‘pensionering’. Op de Middenstandsjaarvergadering van 1960 stelde Frencken al zijn functies ter beschikking, omdat hij plaats wilde maken voor jongere krachten.
Ruim 35 jaar was hij bestuurslid van de R.K. Heldense Middenstand. Hij was voorzitter van de onderlinge glasverzekering, secretaris van de Middenstandszegelvereniging, bestuurslid van Santos en de Middenstands Handels Avondschool, vele jaren secretaris van het Actiecomité van de Middenstand en in de moeilijke jaren voor 1940 de grote promotor van de gezamenlijke inkoopvereniging, de KIV.

Door een noodlottig ongeval overleed Mathieu Frencken op maandag 30 oktober 1961 op 81-jarige leeftijd. Hij was per fiets op familiebezoek geweest bij zijn zoon Dré in Ommel en werd op de terugweg tussen Asten en Meijel aangereden door een tractor met aanhangwagen. Hierbij liep hij zware verwondingen op, waaraan hij is overleden.

De bevrijding in de herinnering van een vijfjarige

 

In 2005 werd mijn oom Peter Janssen (1940-2019) 65 jaar. In dat jaar gaf hij een boek uit over zijn jeugd in Everlo, waar hij in maart 1940 werd geboren als oudste zoon van To en Piet van Lètjes. De titel van het boek is ‘Pieje, een Limburgs dorpsjongetje’. Zijn vroegste jeugdherinneringen beginnen bij de bevrijding in 1944. Deze bijdrage bevat een aantal van deze herinneringen.

“Kom, gauw, opstaan en naar de Knip”, roept Moeke midden in de nacht in paniek. Maria en ik zijn meteen klaarwakker en we weten wat ons te doen staat: deken omslaan en gauw met Moeke, met Lucy op haar arm, over de straat naar de kelder van overbuurman de Knip (Knippenberg). We gaan schuilen voor de vliegtuigen die brommend overkomen. Buurvrouw Bouten Mien met de kinderen is er ook al. De Amerikaanse vliegtuigen, op weg naar Duitsland, worden bestookt door het Duitse afweergeschut. Bang zitten we in de donkere kelder, er brandt alleen maar een kaarsje. Het licht mag niet aan anders zien de vliegtuigen ons. (…) Bijna iedere nacht is het raak. Moeke en Bouten Mien zeggen dat de Pruusse heel hard terugvechten zodat de Amerikanen niet bij Venlo over de Maas kunnen komen.

De Pruusse zeggen dat we onmiddellijk weg moeten omdat het veel te gevaarlijk is. Moeke wil niet en zegt: “De Pruusse zeggen dat alleen maar om al ons vee mee te roven naar Duitsland.” Maar we worden toch ons huis uitgejaagd. Waar moeten we naar toe? Dan komt Nel van Rooyakkers, die bij ons dienstmeid is geweest. Ze zegt dat we voorlopig wel bij Rooyakkers op de Egchelse hei kunnen komen. Het is toch maar voor een paar dagen want de oorlog is bijna voorbij. (…) We houden het een week vol maar dan vindt Moeke het genoeg. Ze hoopt dat ze weer naar huis, naar de boerderij, kan. Ondertussen zullen de Pruusse wel weg zijn uit Everlo. Ze stopt Lucy weer in de kinderwagen en zo gaat ze, samen met Maria en mij, op weg terug naar huis. Op de Hub, halverwege de terugweg, ziet vrouw Delissen ons en komt naar buiten rennen. “Maar To, waar ga je naar toe met die kinderen?” Moeke vertelt dat ze terug wil naar Everlo. “Dat kan niet, To, de Pruusse zijn daar nog en het is veel te gevaarlijk.” Wat nu? “Nou dan kom maar bij ons, die paar kinderen kunnen er nog wel bij”, zegt vrouw Delissen, die zelf een groot gezin heeft. Moeke is blij en dankbaar en zegt dat ze over een paar dagen echt naar huis gaat als die Pruusse maar weg zijn. (…)

Het vechten wordt minder en na een paar weken vindt Moeke dat het lang genoeg geduurd heeft en nemen we dankbaar afscheid van vrouw Delissen en de kinderen. Zo lopen we naar huis. Alle koeien en varkens zijn weg, de Pruusse hebben alles meegenomen. Ze zijn kwaad omdat ze de oorlog verliezen. Daarom hebben ze de kar en zelfs onze twee fietsen, die in de goi kamer (beste kamer) stonden, ook meegenomen en verder alles kapot geslagen. Moeke zit erbij te huilen en ze is heel, heel kwaad op die rot Pruusse. Pa van Lotje, de oude buurman, komt binnen en vertelt dat de Pruusse gevlucht zijn en overal vee hebben meegenomen. Maar Frits, ons oude paard dat in de wei liep, hebben ze niet meegenomen. Die konden de Pruusse niet vangen; ze waren bang voor hem. Hij komt hinnikend aanlopen en Moeke aait hem over zijn kop. Wij zijn trots want ons paard is eigenlijk een soort verzetsheld. We slapen die nacht in de goi kamer en omdat we geen dekens meer hebben dekt Moeke ons toe met oude jassen. Maar we zijn toch een beetje blij want de Pruusse zijn weg.

De volgende dag komen de Tommies dan eindelijk. Grote vrachtwagens en tanks komen Everlo binnenrijden en daarop zitten zwaaiende soldaten. Er zijn zelfs zwarten bij, die hebben we nog nooit gezien. Alle mensen lachen en schreeuwen. We zijn bevrijd! Hoera! Een aantal tanks rijdt bij ons de wei in en een soldaat die de baas is, komt aan Moeke vragen of de soldaten een paar dagen op het pakhuis (de graanzolder) mogen uitrusten en slapen. Moeke vindt het natuurlijk goed, ze is trots dat de soldaten bij ons komen logeren. Als ze goed uitgerust zijn gaan ze naar Duitsland om Hitler helemáál te verslaan en dan komt Vader ook weer gauw thuis. De soldaten zijn heel vriendelijk, ze lachen veel en de radio’s die ze bij zich hebben spelen keiharde muziek. Joep Bouten, mijn buurjongen en ik zijn niet weg te slaan bij de tanks. De soldaten geven ons koekjes en vragen “Tsjokklad, tsjokklad?” Wij weten niet wat het is maar zeggen “yes, yes” want het zal best wel iets lekkers zijn. Ze geven ons ieder een reep chocola en gebaren dat we die kunnen opeten. We steken de reep met zilverpapier en al in de mond. Au, au, wat is dat nou. De soldaten lachen en doen het zilverpapier eraf. O …. wat is die tsjokklad toch lekker. Van een andere soldaat krijg ik een soldatenriem en ook nog een oude helm die ik trots opzet en niet meer af wil doen. Joep wil hem ook hebben maar dat gebeurt niet, zelfs als ik ga slapen hou ik de helm op. Ik ben ook soldaat en ik ga later ook vechten tegen Hitler.

Na een paar dagen zijn de soldaten uitgerust en moeten ze weer verder. Wij vinden dat heel erg jammer want het was echt heel spannend en de tsjokklad was toch zo lekker. Alle mensen zwaaien de soldaten uit als ze vertrekken. Moeke zegt dat het goed is dat ze weer gaan. Ze moeten naar Duitsland om de oorlog te winnen zodat Vader weer terug kan komen. Maar het is wel erg stil nu de soldaten weg zijn en de winter is koud en we hebben alleen maar strozakken en jassen om te slapen. Het duurt zo lang, wanneer komt Vader dan echt terug?

Foto: Sevens

Ontsnapt aan ‘de Pruus’

In de Tweede Wereldoorlog speelden geluk, wijsheid en durf menigmaal een grote rol. Om aan de ‘Arbeitseinsatz’ te ontkomen verstopte Jacques Frencken uit Panningen zich boven in de ringoven in Panningen. Als zeventienjarige werd hij bij een razzia daar toch opgepakt.

Jacques Frencken als 17-jarige

Jacques Frencken vertelt in 2011, twee jaar voor diens overlijden over een gebeurtenis die op 10 augustus 1944 in Panningen plaats vond:
We schrikken plotseling wakker van geronk van motoren en schreeuwende Duitse commando’s. In minder dan een halve minuut is de steenoven waar we die nacht geslapen hebben omsingeld. Mijn onderduikkammeraad Antoon(1) en ikzelf slapen vaker op de ringoven. We blijven zitten in onze schuilplaats, doodstil en bang. Na bijna een uur blijkbaar vergeefs zoeken door de Duitsers horen we opnieuw commando’s schreeuwen, motoren starten en legerwagens wegrijden. We durven echter nog niet uit onze schuilplaats tevoorschijn te komen.

Plotseling horen we weer Duitse stemmen, vlakbij nu! Er is dus een kleine groep Duitsers achtergebleven die het zoeken hardnekkig voortzet. Na ongeveer een half uur merken we dat een Duitser de loods, waarin wij tussen de stenen verborgen liggen, meter voor meter aan het afzoeken is. We horen hem over de stenen lopen en langzaam maar zeker komt hij dichterbij.
Dan ontdekt hij ons. Hij zegt echter niets maar springt van de opgestapelde stenen af, rent in de richting van zijn legermakkers en we horen hem luidkeels schreeuwen: “Schnell, schnell, kommen sie mal, ich habe zwei gefunden!”

We kijken elkaar verbijsterd aan: “Ze hebben ons te pakken Antoon”, zeg ik, en hij: “We zijn erbij Jacques”. Maar dan, als ik in een impuls, roep ik: “Gauw, er vandoor!!!” En dan in minder dan tien tellen ben ik uit de schuilplaats geklauterd, spring van de stenen naar beneden, ren zonder te kijken om de hoek van de loods heen en verdwijn in het aangrenzende veld. Het door de uitgegraven leem ongelijke terrein biedt mij gelukkig enige beschutting en kruipend weet ik enkele honderden meters ver weg te komen. Als ik even later tegen een talud omhoog moet, spring ik overeind en zet het zigzaggend op een lopen. Ik hoor meteen de Duitsers schreeuwen en diverse kogels worden me achterna gezonden. Ik ken het terrein echter goed en via het huizengroepje ‘Haagveld’ vlucht ik verder richting ‘Hub’.

Plotseling hoor ik een vrachtauto. Dat kunnen alleen maar Duitsers zijn! En jawel, ze proberen me via ene omweg de pas af te snijden. Ik ben echter tijdig een greppel ingedoken en kan na een minuut of wat mijn vlucht vervolgen.

Tenslotte beland ik bij het laatste huis aan de rand van het gehucht, waart een mij bekende familie woont. Ik krijg te drinken want ik sterf van de dorst en haastig worden een paar boterhammen gesmeerd. Daarmee verdwijn ik tussen de dichte struiken achter de kippenhokken. Daar blijf ik enkele uren liggen. Een van de dochters gaat in de namiddag naar Panningen op verkenning uit. Zo krijgen mijn ouders, die denken dat ik door de Duitsers ben meegevoerd, bericht van mijn ontsnapping.

Als ik tegen de avond weer thuis kom, hoor ik bevestigd waar ik bang voor was. Mijn vriend Antoon is door de Duitsers hardhandig op een legerwagen gezet en afgevoerd. Ik heb nadien nooit meer enig levensteken van hem vernomen. Ik krijg ook te horen hoe diezelfde morgen in Panningen twee mannen(2) door de Duitsers op lafhartige wijze op straat zijn neergeschoten!

Het verhaal van Jacques Frencken gaat verder op zondag 8 oktober 1944:
Zondagmorgen. De vroegmis gaat uit. De mensen staan op en verlaten de kerk. Plotseling verwarring en heftig gepraat bij de uitgang. Mensen dringen terug, de kerk weer in. Er wordt geroepen: “De Duitsers hebben de kerk omsingeld!”
Uiteindelijk gaan we toch naar buiten. Alle mannen en jongens van ongeveer 16 tot 60 jaar moeten tussen een rij gewapende Duitse soldaten doorlopen, naar de jongensschool, enkele honderden meters verderop. We worden de klaslokalen ingedreven. We moeten gaan ‘schanzen’ (loopgraven en stellingen graven) in Egchel wordt er gezegd. Gezien de grote Duitse inzet aan manschappen denk ik er het mijne van.
Veel vrouwen en meisjes staan buiten rondom het schoolgebouw, in angstige afwachting van wat er gaat gebeuren met man, broer of vader.

Ik zie Nelly, onze huishoudhulp en stuur haar naar huis om twee wollen dekens, een paar hoge schoenen en gebreide wollen sokken te halen. Na een kwartiertje is ze al terug. Alles is met twee leren kofferriemen makkelijk draagbaar bij elkaar gebundeld. Als me die bundel door het raam wordt aangereikt lacht er iemand en roept: “Kijk die van Frencken daar, die denkt vandaag nog verder te gaan dan wij allemaal…”

Na een poosje moet iedereen weer naar buiten, de straat op om te worden afgevoerd. Als het klaslokaal bijna leeg is zie ik plotseling mijn kans. In de hoek van de klas staat een grote platenkist. Ze is leeg, gelukkig. Ik kruip er vlug in. Iemand helpt me nog het deksel er op te doen. Ik wacht angstig af.. Een poosje later hoor ik hoe een Duitser met zware laarzen de klassen doorloopt, om te controleren of iedereen naar buiten is. Hij ziet de platenkist over het hoofd…
Het duurt niet lang of ik krijg het door het gebrek aan lucht ontzettend benauwd.

Ik klauter eruit, open voorzichtig één van de ramen en gluur naar buiten. Op de hoek van de school staat een Duitse wachtpost, gelukkig met zijn rug naar mij toegekeerd. Ik waag voorzichtig de sprong naar buiten en ren in één ruk de smalle tussengang over naar het patronaatsgebouw (voor de jeugdvereniging) dat vlak naast de school ligt. De achterdeur van de zaalbeheerder is gelukkig open en via de keuken sluip ik de trap op naar boven, naar de zolder van de patronaatszaal, zonder iemand in huis te zien.

Langzamerhand wordt het stiller op straat, ik hoor de meisjes en vrouwen niet meer huilen en roepen. De mannen en jongens zijn nu afgevoerd, de ouderen op legerwagens, de anderen te voet. Ze worden over de Maas gebracht, op de trein gezet en naar Duitsland gedeporteerd als dwangarbeiders in de oorlogsindustrie. Ook in andere kerkdorpen van onze gemeente worden dezelfde morgen overeenkomstige razzia’s gehouden.
Later blijkt dat de Duitsers 856 mannen en jongens van onze gemeente Helden hebben gedeporteerd.

Ik ga nu voorzichtig naar beneden en maak mijn aanwezigheid kenbaar aan de geschrokken vrouw des huizes. Zij is totaal overstuur, want ook haar man is bij de gedeporteerden. De hele verdere zondag blijf ik op de patronaatszolder. ’s Nachts slaap ik op de kamer van een van de kinderen. Omdat er ’s morgens nog steeds veel Duitsers op straat rondlopen ga ik weer terug, de grote donkere zolder op.

Na enkele uren hoor ik weer luid geschreeuw van de Duitsers op straat. Een woonhuis, schuin tegenover de zaal, wordt van boven tot onder helemaal doorzocht. Wat er precies aan de hand is weet ik nog niet. Maar een poosje later komt de vrouw van de zaalhouder huilend naar boven.

Het patronaat, later Zaal Hendrikx aan de Schoolstraat in Panningen

De Duitsers zijn komen zeggen dat iedereen in de buurt zijn woning moet verlaten, want het doorzochte huis zal worden opgeblazen. Als vergeldingsmaatregel, want ze hebben er een ondergedoken verzetsman gevonden. Die wordt afgevoerd naar de bossen aan de rand van het dorp en daar zonder vorm van proces geëxecuteerd. Van deze laffe gruweldaad heb ik echter nog geen weet.

Als ik door het zolderraampje naar buiten gluur, zie ik inderdaad de Duitsers bezig met het naar binnen dragen van munitiekistjes in het bewuste huis. Ik word nog banger dan ik toch al ben.
Over de zolder loopt een houten koker, ongeveer en halve meter boven de vloer voor luchtafzuiging uit de zaal beneden. Om zoveel mogelijk beschut te zijn ga ik daar onder liggen, met mijn opgevouwen overjas over het hoofd ter bescherming.

Het lijkt allemaal een eeuwigheid te duren. Eindelijk hoor ik buiten roepen: “Achtung, Achtung!” De Duitsers maken zich uit de voeten, het is even benauwd stil en dan komt met een geweldige dreun de explosie, alsof er vlakbij een zware bom inslaat. Seconden later het neerkletteren op de zolder van allerlei puin, brokken steen, stukken hout, want door de luchtdruk zijn de dakpannen van de zolder aan een kant gaan schuiven. Maar gelukkig, ik ben ongedeerd. Ik kan nu tussen de weggeschoven dakpannen door naar buiten kijken en zie hoe de voordeur van he opgeblazen huis in de takken van een boom hangt.

Als het ’s avonds eindelijk donker is verlaat ik mijn schuilplaats en sluip aan de achterkant tussen de tuinen door naar het huis van twee ongetrouwde tantes van mij, die verder buiten het centrum wonen. Daar duik ik onder. Bijna zes weken later komt dan eindelijk de langverwachte bevrijding, op 18 november. De gelukkigste dag van mijn leven!!!

1) Antoon Roestenberg
2) Piet Korsten en Jac. Hoebers

Naschrift:
De kaartenkist waarvan sprake is, is te zien in het Streekmuseum Land van Peel en Maas. De patronaatszaal is het voormalige pand van Zaal Hendrix aan de Schoolstraat in Panningen en het opgeblazen huis was het huis van aannemer Verrijth.
De verzetsman in het verhaal was Frans Gerrit Neef.