Ontsnapt aan ‘de Pruus’

In de Tweede Wereldoorlog speelden geluk, wijsheid en durf menigmaal een grote rol. Om aan de ‘Arbeitseinsatz’ te ontkomen verstopte Jacques Frencken uit Panningen zich boven in de ringoven in Panningen. Als zeventienjarige werd hij bij een razzia daar toch opgepakt.

Jacques Frencken als 17-jarige

Jacques Frencken vertelt in 2011, twee jaar voor diens overlijden over een gebeurtenis die op 10 augustus 1944 in Panningen plaats vond:
We schrikken plotseling wakker van geronk van motoren en schreeuwende Duitse commando’s. In minder dan een halve minuut is de steenoven waar we die nacht geslapen hebben omsingeld. Mijn onderduikkammeraad Antoon(1) en ikzelf slapen vaker op de ringoven. We blijven zitten in onze schuilplaats, doodstil en bang. Na bijna een uur blijkbaar vergeefs zoeken door de Duitsers horen we opnieuw commando’s schreeuwen, motoren starten en legerwagens wegrijden. We durven echter nog niet uit onze schuilplaats tevoorschijn te komen.

Plotseling horen we weer Duitse stemmen, vlakbij nu! Er is dus een kleine groep Duitsers achtergebleven die het zoeken hardnekkig voortzet. Na ongeveer een half uur merken we dat een Duitser de loods, waarin wij tussen de stenen verborgen liggen, meter voor meter aan het afzoeken is. We horen hem over de stenen lopen en langzaam maar zeker komt hij dichterbij.
Dan ontdekt hij ons. Hij zegt echter niets maar springt van de opgestapelde stenen af, rent in de richting van zijn legermakkers en we horen hem luidkeels schreeuwen: “Schnell, schnell, kommen sie mal, ich habe zwei gefunden!”

We kijken elkaar verbijsterd aan: “Ze hebben ons te pakken Antoon”, zeg ik, en hij: “We zijn erbij Jacques”. Maar dan, als ik in een impuls, roep ik: “Gauw, er vandoor!!!” En dan in minder dan tien tellen ben ik uit de schuilplaats geklauterd, spring van de stenen naar beneden, ren zonder te kijken om de hoek van de loods heen en verdwijn in het aangrenzende veld. Het door de uitgegraven leem ongelijke terrein biedt mij gelukkig enige beschutting en kruipend weet ik enkele honderden meters ver weg te komen. Als ik even later tegen een talud omhoog moet, spring ik overeind en zet het zigzaggend op een lopen. Ik hoor meteen de Duitsers schreeuwen en diverse kogels worden me achterna gezonden. Ik ken het terrein echter goed en via het huizengroepje ‘Haagveld’ vlucht ik verder richting ‘Hub’.

Plotseling hoor ik een vrachtauto. Dat kunnen alleen maar Duitsers zijn! En jawel, ze proberen me via ene omweg de pas af te snijden. Ik ben echter tijdig een greppel ingedoken en kan na een minuut of wat mijn vlucht vervolgen.

Tenslotte beland ik bij het laatste huis aan de rand van het gehucht, waart een mij bekende familie woont. Ik krijg te drinken want ik sterf van de dorst en haastig worden een paar boterhammen gesmeerd. Daarmee verdwijn ik tussen de dichte struiken achter de kippenhokken. Daar blijf ik enkele uren liggen. Een van de dochters gaat in de namiddag naar Panningen op verkenning uit. Zo krijgen mijn ouders, die denken dat ik door de Duitsers ben meegevoerd, bericht van mijn ontsnapping.

Als ik tegen de avond weer thuis kom, hoor ik bevestigd waar ik bang voor was. Mijn vriend Antoon is door de Duitsers hardhandig op een legerwagen gezet en afgevoerd. Ik heb nadien nooit meer enig levensteken van hem vernomen. Ik krijg ook te horen hoe diezelfde morgen in Panningen twee mannen(2) door de Duitsers op lafhartige wijze op straat zijn neergeschoten!

Het verhaal van Jacques Frencken gaat verder op zondag 8 oktober 1944:
Zondagmorgen. De vroegmis gaat uit. De mensen staan op en verlaten de kerk. Plotseling verwarring en heftig gepraat bij de uitgang. Mensen dringen terug, de kerk weer in. Er wordt geroepen: “De Duitsers hebben de kerk omsingeld!”
Uiteindelijk gaan we toch naar buiten. Alle mannen en jongens van ongeveer 16 tot 60 jaar moeten tussen een rij gewapende Duitse soldaten doorlopen, naar de jongensschool, enkele honderden meters verderop. We worden de klaslokalen ingedreven. We moeten gaan ‘schanzen’ (loopgraven en stellingen graven) in Egchel wordt er gezegd. Gezien de grote Duitse inzet aan manschappen denk ik er het mijne van.
Veel vrouwen en meisjes staan buiten rondom het schoolgebouw, in angstige afwachting van wat er gaat gebeuren met man, broer of vader.

Ik zie Nelly, onze huishoudhulp en stuur haar naar huis om twee wollen dekens, een paar hoge schoenen en gebreide wollen sokken te halen. Na een kwartiertje is ze al terug. Alles is met twee leren kofferriemen makkelijk draagbaar bij elkaar gebundeld. Als me die bundel door het raam wordt aangereikt lacht er iemand en roept: “Kijk die van Frencken daar, die denkt vandaag nog verder te gaan dan wij allemaal…”

Na een poosje moet iedereen weer naar buiten, de straat op om te worden afgevoerd. Als het klaslokaal bijna leeg is zie ik plotseling mijn kans. In de hoek van de klas staat een grote platenkist. Ze is leeg, gelukkig. Ik kruip er vlug in. Iemand helpt me nog het deksel er op te doen. Ik wacht angstig af.. Een poosje later hoor ik hoe een Duitser met zware laarzen de klassen doorloopt, om te controleren of iedereen naar buiten is. Hij ziet de platenkist over het hoofd…
Het duurt niet lang of ik krijg het door het gebrek aan lucht ontzettend benauwd.

Ik klauter eruit, open voorzichtig één van de ramen en gluur naar buiten. Op de hoek van de school staat een Duitse wachtpost, gelukkig met zijn rug naar mij toegekeerd. Ik waag voorzichtig de sprong naar buiten en ren in één ruk de smalle tussengang over naar het patronaatsgebouw (voor de jeugdvereniging) dat vlak naast de school ligt. De achterdeur van de zaalbeheerder is gelukkig open en via de keuken sluip ik de trap op naar boven, naar de zolder van de patronaatszaal, zonder iemand in huis te zien.

Langzamerhand wordt het stiller op straat, ik hoor de meisjes en vrouwen niet meer huilen en roepen. De mannen en jongens zijn nu afgevoerd, de ouderen op legerwagens, de anderen te voet. Ze worden over de Maas gebracht, op de trein gezet en naar Duitsland gedeporteerd als dwangarbeiders in de oorlogsindustrie. Ook in andere kerkdorpen van onze gemeente worden dezelfde morgen overeenkomstige razzia’s gehouden.
Later blijkt dat de Duitsers 856 mannen en jongens van onze gemeente Helden hebben gedeporteerd.

Ik ga nu voorzichtig naar beneden en maak mijn aanwezigheid kenbaar aan de geschrokken vrouw des huizes. Zij is totaal overstuur, want ook haar man is bij de gedeporteerden. De hele verdere zondag blijf ik op de patronaatszolder. ’s Nachts slaap ik op de kamer van een van de kinderen. Omdat er ’s morgens nog steeds veel Duitsers op straat rondlopen ga ik weer terug, de grote donkere zolder op.

Na enkele uren hoor ik weer luid geschreeuw van de Duitsers op straat. Een woonhuis, schuin tegenover de zaal, wordt van boven tot onder helemaal doorzocht. Wat er precies aan de hand is weet ik nog niet. Maar een poosje later komt de vrouw van de zaalhouder huilend naar boven.

Het patronaat, later Zaal Hendrikx aan de Schoolstraat in Panningen

De Duitsers zijn komen zeggen dat iedereen in de buurt zijn woning moet verlaten, want het doorzochte huis zal worden opgeblazen. Als vergeldingsmaatregel, want ze hebben er een ondergedoken verzetsman gevonden. Die wordt afgevoerd naar de bossen aan de rand van het dorp en daar zonder vorm van proces geëxecuteerd. Van deze laffe gruweldaad heb ik echter nog geen weet.

Als ik door het zolderraampje naar buiten gluur, zie ik inderdaad de Duitsers bezig met het naar binnen dragen van munitiekistjes in het bewuste huis. Ik word nog banger dan ik toch al ben.
Over de zolder loopt een houten koker, ongeveer en halve meter boven de vloer voor luchtafzuiging uit de zaal beneden. Om zoveel mogelijk beschut te zijn ga ik daar onder liggen, met mijn opgevouwen overjas over het hoofd ter bescherming.

Het lijkt allemaal een eeuwigheid te duren. Eindelijk hoor ik buiten roepen: “Achtung, Achtung!” De Duitsers maken zich uit de voeten, het is even benauwd stil en dan komt met een geweldige dreun de explosie, alsof er vlakbij een zware bom inslaat. Seconden later het neerkletteren op de zolder van allerlei puin, brokken steen, stukken hout, want door de luchtdruk zijn de dakpannen van de zolder aan een kant gaan schuiven. Maar gelukkig, ik ben ongedeerd. Ik kan nu tussen de weggeschoven dakpannen door naar buiten kijken en zie hoe de voordeur van he opgeblazen huis in de takken van een boom hangt.

Als het ’s avonds eindelijk donker is verlaat ik mijn schuilplaats en sluip aan de achterkant tussen de tuinen door naar het huis van twee ongetrouwde tantes van mij, die verder buiten het centrum wonen. Daar duik ik onder. Bijna zes weken later komt dan eindelijk de langverwachte bevrijding, op 18 november. De gelukkigste dag van mijn leven!!!

1) Antoon Roestenberg
2) Piet Korsten en Jac. Hoebers

Naschrift:
De kaartenkist waarvan sprake is, is te zien in het Streekmuseum Land van Peel en Maas. De patronaatszaal is het voormalige pand van Zaal Hendrix aan de Schoolstraat in Panningen en het opgeblazen huis was het huis van aannemer Verrijth.
De verzetsman in het verhaal was Frans Gerrit Neef.