De hele wereld is nu in de ban van Corona. Begin vorige eeuw was er een soortgelijke epidemie, de Spaanse griep. Van mijn familie stierven twee half broers van mijn grootvader.
In de voormiddag van 15 november 1918 overlijden op de Keup in Helden kort na elkaar de broers Silvester (Sil) en Peter Leonardus (Naad) Janssen, respectievelijk 21 en 18 jaar oud. Hun vader, Peter Janssen (Pruis Piet), mijn overgrootvader, doet hiervan één dag later aangifte bij het gemeentehuis. Het moet een zware tocht voor hem zijn geweest. In mei van hetzelfde jaar was zijn tweede vrouw, Maria Berghs, overleden in het kraambed en nu waren twee van zijn zoons, jonge mannen in de bloei van hun leven, de zoveelste slachtoffers van de Spaanse griep.
Mien Janssen-Oomen herinnerde zich in 2004 nog dat Sil (op de foto links) als soldaat gestationeerd was in Zeeland vanwege de almaar voortdurende mobilisatie. Samen met zijn dienst maat en buurjongen Engelbert Zelen (Dorussen Ingel) was hij in oktober grotendeels te voet vanuit Zeeland naar het ouderlijk huis gekomen. Ze hadden voor enkele weken verlof gekregen om thuis mee te helpen met het rooien van de aardappelen. Vrij snel na aankomst op de Keup sloeg het noodlot toe: Sil kreeg longontsteking, stak hoogstwaarschijnlijk zijn broer Naad aan, en beiden stierven een gruwelijke dood: hun longen raakten gevuld met bloederig vocht, wat uiteindelijk leidde tot verstikking.
Het voorgaande verhaal is geen uitzondering, maar exemplarisch voor datgene wat er zich in de late herfst van 1918 in Nederland afspeelde.
Er was een geheimzinnige ziekte gekomen die de menschen vandaag gezond, morgen op het sterfbed deed bezwijken, zonder de onmiddellijke oorzaak daarvan te kunnen nasporen… De ‘Spaansche griep’ verspreidde evenveel vrees als vroeger de pest of de pokken ‘, schreef P.H. Ritter in ‘De donkere poort’ uit 1931, een boek over de Eerste Wereldoorlog. Hoe reageerden de landelijke en de lokale overheden, en wat waren de reacties in de bevolking?
Het Spaanse griepvirus dat vanaf het voorjaar van 1918 over de wereld raasde, kostte tientallen miljoenen mensen het leven. Alleen al in Nederland stierven bijna 30.000 mensen, en ook in Helden sloeg het virus toe.
Bij het raadplegen van de overlijdensregisters van de gemeente Helden valt op dat er in het laatste kwar¬taal van 1918, als de Spaanse griep op haar hoogtepunt is, een forse stijging te zien is. Alleen al in november 1918 staan er 35 sterfgevallen opgetekend, veel meer dan normaal. Opvallend hierbij was dat het vooral jonge mannen en vrouwen waren in de leeftijdscategorie van 20 tot 40 jaar. Over het aantal mensen dat met ziekte¬verschijnselen in bed heeft gelegen zullen we dan nog maar zwijgen; “dat moeten er honderden zijn geweest en er zijn maar weinig families die er niet mee te maken hebben gehad”, aldus Maria Jacobs-Van de Beucken (Marie van Vaegtesse Piet, in het jaar 2000), die zich toen nog het een en ander over deze roerige periode wist te herinneren. Zelf had ze in juli/augustus van 1918 een aantal weken met de Spaanse griep in bed gelegen, maar ze was er bovenop gekomen. Dat laatste gold ook voor veel andere Heldenaren, want de eerste griepgolf in de zomer van 1918 was veel minder heftig dan de tweede, dodelijke golf die in het najaar onze omgeving aandeed. Als 19-jarige naaister had Maria Jacobs in die dagen heel wat werk te verrichten: ‘We maakten lange dagen bij slecht licht ‘. Het hoge sterftecijfer vroeg immers om veel rouwkleding.
In de geschiedenisboeken is nauwelijks iets terug te vinden over deze ‘ongekende ramp’. Ook de nieuwsbladen uit die tijd zelf wijdden hun pagina’s aan ‘belangrijker’ nieuws: het einde van de Eerste Wereldoorlog, de daarop volgende demobilisatie, en de maatschappelijke onrust van een op handen zijnde revolutie. De Distributiebode (de voorloper van ‘Midden-Limburg’) uit Helden maakt in vrijwel iedere uitgave van haar eerste bestaansjaar in 1918 melding van schaarste, rantsoeneringen, producten die op de bon zijn en algehele malaise. Geen woord over de Spaanse griep.
Toch waren er, al dan niet in de marge, bladen waar het griepvirus wel vat op kreeg. Zo meldt op 18 juli 1918 de Nieuwe Venlosche Courant dat de ‘Spaansche griep’ ook in Limburg haar intocht doet. Tal van Nederlandse arbeiders die in Duitsland werken, keren naar hun woonplaats terug uit vrees voor besmetting.
De verspreiding van het virus wordt versneld door reizende verlofgangers onder de soldaten. Onder hen vallen dan ook de meeste zieken: 43.000 in de maanden juli en augustus, volgens de Soldatencourant, het orgaan voor leger en vloot. Gezien het aantal dodelijke slachtoffers in die zomermaanden, zo’n 650, is er dan echter nog sprake van een milde vorm van griep. Of zoals de Amsterdamse arts A. Norden het in een publicatie uit juli 1918 verwoordt: ‘Reden tot ongernstheid is er in het geheel niet ‘.
Dat verandert in het najaar van 1918. Een tweede griepaanval overspoelt Nederland, en ditmaal vaak met dodelijke afloop. Dat de nood wel erg hoog is, blijkt uit een brief van 15 november 1918 van de Heldense burgemeester Van Cann aan de toenmalige commissaris van de Koningin in Maastricht: ‘… dat volgens mededeling van de alhier gevestigde arts, Dr J.H.H. Joosten, de z.g. Spaansche griep zich in deze gemeente onrustbarend uitbreidt, en zich reeds verschillende gevallen met dodelijken afloop hebben voorgedaan ‘.
Uit het vervolg van het schrijven blijkt de machteloosheid van Dr Joosten tegenover het oprukkende griepvirus: ‘Dr Joosten verklaart (…) niet verder alleen in staat te zijn de vermenigvuldigde patiënten van geneeskundige hulp te voorzien, hetgeen met het oog op de grote uitgestrektheid der gemeente en mede in verband met de slechte verkeerswegen en middelen, allesziens begrijpelijk is’.
Herkomst Spaanse Griep
Op 27 mei 1918 bericht het persbureau Reuters dat de Spaanse koning Alfonso XIII en leden van zijn kabinet lijden aan een geheimzinnige ziek¬ te. In hetzelfde bericht staat dat maar liefst één-derde deel van de Spaanse bevolking getroffen is door deze ziekte. Aan dit eerste bericht dankt deze griep haar naam.
Toch kwam de griep niet uit Spanje. Waarschijnlijk kwam het virus uit Zuid-China, en heeft het via vogels en varkens de mens bereikt. Chinese arbeiders die in de Eerste Wereldoorlog de geallieerden meehielpen met de aanleg van loopgraven hebben het meegebracht naar Europa. De rondtrekkende militairen hebben voor de verdere verspreiding gezorgd.
Het was duidelijk: de dokter zat tot over zijn oren in het werk, en om de nog gezonde Dr Joosten te ontzien verzocht Van Cann de Gouverneur ‘wel te willen bevorderen, dat een militair geneeskundige ter beschikking dezer gemeente worde gesteld’. Dit verzoek was niet uniek, elders in Nederland gebeurde hetzelfde. Overal werden nog in opleiding zijnde studenten medicijnen ingezet, alsmede de hoogleraren van medische faculteiten. Met name op het platteland werden legerartsen ingezet. Voor de gemeente Helden werd het verzoek ingewilligd, al was het maar voor even. Uit een brief van 8 december van Van Cann aan de ‘Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht’ blijkt dat het hoogtepunt van het griepvirus voorbij was en dat ‘de assistentie van den militairen arts Martini, wegens vermindering der patiënten niet meer vereischt wordt ‘.
Gedurende het hoogtepunt van de tweede griepgolf, de laatste drie weken van november 1918, werd het sociale en economische leven in de Heldense gemeenschap behoorlijk aangetast. Zo meldt een correspondent uit Helden in de Nieuwe Venlosche Courant van 21 november 1918: ‘De ziekte blijft hier nog steeds een ernstig karakter behouden. Er komen nog verscheidene sterfgevallen voor, meest onder personen van 20 tot 40 jaren. Wegens het gevaar van besmetting blijven de openbare en bijzondere scholen nog gesloten’. Maar ook winkels, het openbaar vervoer en de posterijen werden getroffen en moesten hun activiteiten aanpassen. De afhankelijkheid van de ander was in deze turbulente periode groot en ‘naoberschap’ was belangrijker dan ooit.
‘Naoberschap’ kregen de mensen op de schrale landbouwgronden van Noord-Limburg min of meer met de paplepel ingegoten. Problemen werden vaak in eigen kring opgelost, van een verzorgingsstaat was nog geen sprake. Men deed eenvoudig weg nauwelijks een beroep op de overheid, dat paste niet in de mentaliteit van de mensen in deze omgeving. Dat de overheid nauwelijks raad wist met de situatie blijkt wel uit de hygiënische voorschriften die er werden gegeven om de ziekte te bestrijden: ‘Neem toch vooral het stof in uw vertrekken niet droog op’ en ‘zet dag en nacht de vensters open, zoodat steeds versche lucht aanwezig zij’. Het enige concrete wat er gebeurt, is dat er op 16 november wordt besloten het broodrantsoen te verhogen om zo het weerstandsvermogen onder de bevolking te vergroten.
Van overheidswege kon dus niet teveel verwacht worden. Vandaar dat de bevolking al snel haar toevlucht zocht tot allerlei huis-, tuin- en keukenmiddeltjes zoals een stevige borrel, hoestopwekkende medicijnen, of warme vochtige omslagen. En vooral ramen en deuren openzetten, zodat er veel frisse lucht in de vaak dompige boerderijen kwam. De commercie speelde handig in op de behoefte aan drankjes en pilletjes, zoals in de advertenties terug te vinden is.

De meeste mensen zochten hun toevlucht echter tot de kerk: ‘Op zondag 17 november 1918 is er in Nunhem een Bidweg tot afasering van de Spaansche griep’, bericht de Limburger Koerier. Zelden zal de heilige Servatius ooit meer vereerd zijn als patroon tegen de koorts en griep dan in die tijd. Op 24 november en 1 december werd opnieuw een bidweg gehouden. De Nieuwe Venlosche Courant van 21 november 1918 bericht onder de veelzeggende titel: ‘Een heilige voor onze dagen’ het volgende: ‘De heerschende ziekte heeft weer de belangstelling opgewekt voor een groot Nederlandsch Heilige (..) Verhalen van merkwaardige genezingen zitten er bij de oude lui van Nunhem maar ook van de omliggende plaatsen nog zo diep in, dat ze eenieder aansporen om toch Servaaswater bij de Servaaskapel te gaan halen ‘. Volgens het bericht in de krant ging men al sinds mensenheugenis het natuurwater voor genezing van de griep halen omdat ‘Spaansche griep niets anders is dan het vroegere ‘vreeren, of ‘vreezen ‘of kwade koorts, die om den andere dag terugkwam, ofwel slechts drie dagen duurde ‘.
Foto Servaaskapel: Bert Kaufmann
Velen gingen dan ook op bedevaart naar Nunhem, en de vermoeienissen van de voettocht werden snel vergeten als men na een wandeling vanuit het Heldense via Neer bij de prachtig gelegen Servaasberg aankwam. Daar rustten de bedevaartgangers uit met een vers gevuld flesje Servaaswater in de hand, bij het in marmer gebeiteld vers. Daarin stond beschreven dat eenieder die bidt, bronwater drinkt en vertrouwt op de macht van Sint Servaas, gezegend en met nieuwe kracht het leven weer aankon. Gepakt en gezakt met deze geestelijke bagage keerde men terug ‘nao hoes’.
De Spaanse griep was zonder twijfel een tragedie voor een groot aantal Heldense families. Vreemd genoeg meldt het jaarverslag van de gemeente Helden letterlijk niets over de epidemie. In het ‘Verslag van den toestand der gemeente over het jaar 1918’ valt onder het kopje ‘Heerschenden Ziekten’ het volgende te lezen: ‘In het afgeloopen jaar werden ten raadhuize aangegeven de volgende gevallen van besmettelijke ziekten: 1 geval van diphteritis. Om de verbreiding van deze ziekten, voor zoover die voorkwamen, tegen te gaan, werden de volgende maatregelen genomen ‘. Geen, dus.
Alsof er niets was gebeurd.
Met dank aan Peter Jacobs.