Van Hövellstraat heette vroeger ‘Kromstraat’

Ik kende het zelf enkel ‘van horen zeggen…’, maar enig speurwerk levert toch een aardige anekdote op: De straat in Helden, die al in 1734 vermeld wordt, kent nog niet zo heel lang de naam Van Hövellstraat. In 1953 werd deze straatnaam gebruikt op een oude verbindingsweg tussen Helden-Dorp en Panningen. Het was de ‘nieuwe’ naam voor de ‘Kromstraat’.

De ‘nieuwe’ straat verbindt de Ruysstraat met Rotonde Antiek in Helden. De straat is genoemd naar Eduard Otto Joseph Maria van Hövell tot Westerflier (1877-1936), gouverneur van Limburg van 1918 tot 1936. De in Twello geboren katholieke baron groeide op het Landgoed Wezeveld bij Deventer op en bezocht later het Stedelijk Gymnasium in Maastricht.

Eduard van Hövell was een telg uit het katholieke geslacht Van Hövell. Hij was een zoon van Clemens Alexander Antonius baron van Hövell tot Westerflier, heer van Wezeveld en Caldenhoven (1842-1927) en jkvr. Elisabeth Theodora Maria Theresia de Kuijper (1850-1915), telg uit de adellijke tak van het geslacht De Kuijper. Op 31 mei 1910 trad hij in Amersfoort in het huwelijk met Marie Cornélie Aimée barones Schimmelpenninck van der Oye (1887-1975). Het echtpaar kreeg zes dochters en vier zonen.

De gefortuneerde Van Hövell behoorde tot een familienetwerk dat in het Nederlandse bestuur belangrijke posities innam. Zo was hij de zwager van L.F.J.M. baron van Voorst tot Voorst, Eerste- en Tweede Kamerlid voor de RKSP, de kleinzoon van jhr. E.J.C.M. de Kuijper, Commissaris des Konings in Limburg en op zijn beurt schoonvader van de NSB-burgemeester van Hilversum, K.L.C.M.I. baron de Wijkerslooth de Weerdesteijn. Eind 1935 ging hij na een hartaanval met ziekteverlof. Hij overleed binnen een jaar in een hotel aan de rand van Brussel.

Op 17 maart 1939 neemt de gemeenteraad van Helden het volgende raadsbesluit:
‘Overwegende dat het wenschelijk is te achten dat tot een nieuwe huisnummering wordt overgegaan; dat er thans een doorlopende nummering bestaat; dat het wenschelijk is voortaan alleen in de buitenwijken de doorlopende huisnummering te handhaven en in de bebouwde gedeelten der gemeente de gebouwen straatsgewijs te nummeren en dat in verband hiermede straatnamen behoren te worden vastgesteld.’
Er worden in genoemd raadsbesluit tweeëntwintig straatnamen vastgesteld, waaronder de van Hövellstraat. Hiervoor noemde men de weg vanaf de huidige rotonde Antiek tot aan de Pastoor Knippenberghstraat, de Kromstraat. Vandaar tot aan de Haammakerstraat gebruikte men Stogger. In de wegenlegger van Helden uit 1938 heet de straat Provinciale Weg Reuver-Meijel.

De Tiendenkaart uit 1734 vermeldt de straat al als de ‘Cromme Straet ten noorden van het Groote veld.’

In Nieuwblad Midden-Limburg (’t Blèdje) werd in 1953 via ingezonden brieven tevergeefs gepleit voor het behoud van de naam Kromstraat.

De Provinciale Weg kreeg dus de naam van een oud-commissaris van een koningin de provincie Limburg. Frappant is dat de schrijfwijze op het straatnaambord niet met een hoofdletter begint, hetgeen taalkundig wel zou moeten.

Vier maal drie generaties Piet(er) Janssen

De naam Piet of een synoniem daarvan komt in onze stamboom veelvuldig voor. Mijn overgrootvader, Peter Janssen (1859-1940) is, voor zover ik kan terug gaan, de oudste in de stamboom, met die naam.

Op 28 december 1990 werd een foto gemaakt van vier personen, drie generaties Piet(er) Janssen, in mijn ouderlijk huis.
De oudste op de foto (helemaal links) is mijn grootvader Peter Gerardus (Piet) Janssen (1909-1998). Helemaal rechts op de foto mijn oom, Peter (Piet) Janssen (1940-2019). De kleinste op de foto is mijn neefje Pieter van der Veeken (1984), de oudste zoon van mijn tante Josée Janssen. Ik zelf (1973) zit langs hem.

Een analyse: Achternaam ‘Frencken’ is patroniem van de achternaam ‘France’?

Wanneer je zoekt op de achternaam Frencken merk je dat er diverse schrijfwijzen zijn. In onze streken heeft men, volgens kenners, een achternaam aangenomen vóór 1650, terwijl Napoleon dit pas in 1811 invoerde. De overgang van kerkelijke registers naar de burgerlijke stand is hierin een apart hoofdstuk. Onze achternamen zijn daarmee vaak ook meer dan 350 jaar oud. Maar hoe zit het nu met de achternaam Frencken?

De Germaanse volken die sinds de vijfde eeuw het gebied van het huidige België en Nederland bewoonden, de Franken, de Friezen en de Saksen, hadden een éénnaamsysteem. Eén naam volstond, omdat bijna iedereen een verschillende naam kreeg. Dit was mogelijk door het combineren van naamelementen tot steeds nieuwe, tweeledige samenstellingen.

In de middeleeuwen is het Germaanse éénnaamsysteem langzaam maar zeker in verval geraakt en geleidelijk vervangen door een tweenamensysteem, bestaande uit een voornaam plus een toenaam.

Gewone mensen hier konden voor 1650 niet lezen of schrijven. Zij spraken die (toe-)familienaam uit in het dialect. De pastoor schreef die namen op. De geestelijke verlatijnsde vervolgens de namen. Fouten in de schrijfwijze maakten niets uit: de mensen zelf konden dat toch niet controleren… En zo kon Frencken ook Frenken of Fran(c)ken zijn, en zelfs Fran(c)que.

Ook bij gerechtszaken of in aktes schreef men die namen op zoals men dacht dat goed was. Een groot probleem was om klanken te schrijven waar in het Latijn of het Nederlands geen teken voor was. Wat te doen met -ao-, -ae-, -äö-, -ö-, -è-, -ó-, sj-, -gk- als je helemaal geen voorbeeld bij de hand hebt? Dan doe je dat maar op goed geluk… Veel van onze familienamen hebben nu een spelling ‘op goed geluk’. De namen in het westen en noorden van Nederland zijn veel jonger: uit het begin van de negentiende eeuw. Dat is meestal goed te zien aan de spelling. De Limburgse familienamen zijn veel ingewikkelder gespeld.

De stamboom van de familie Frencken die ik samen met mijn oom Hub uitzocht, gaat terug naar 2 april 1613, met de doop van Franciscus Frencken. Het zou zomaar kunnen dat de naam Franciscus de latere achternaam Frencken zou voortbrengen, maar zelf twijfel ik daar aan, omdat in de doopakte van Franciscus al Frencken als achternaam wordt geschreven. Het zou zomaar kunnen dat een van de voorvaderen van deze Franciscus dezelfde voornaam had die vervolgens als het patroniem ‘Frencken’ voor de achternaam zou zorgen. Dat is één optie.

Een andere optie is de komst van de ‘Frenckens’ via de Maas vanuit Frankrijk, waar de achternaam ‘France’ dan ver’hollandst’, zou zijn naar Frencken. In de stamboom zie je de naam France namelijk ook terug. Dionisius Frencken, geboren rond 1640 wordt in de huwelijksakte met Anna Cosijnkers als ‘France’ aangeduid. Het proces dat ‘France’ uiteindelijk ‘Frencken’ is geworden, zou hierbij een aan voorzichtigheid grenzende, waarheid kunnen bevatten. Al heeft het transformatieproces waarschijnlijk enkele honderden jaren geduurd. Feit is namelijk dat de achternaam ‘France’ in Noord-Frankrijk veelvuldig voorkomt, waar er zelfs stambomen zijn die teruggaan tot 900 na Christus. Een aansluiting vanuit onze stamboom is (vooralsnog) niet te vinden, het zal bij speculeren blijven, of toch niet?

Rond 1500 was er een grote migratie vanuit Frankrijk naar het noorden (oorlogen, ziektes) en zo werden heel wat familienamen langzaam maar zeker ‘verhollandst’. Voordat de Fransen in Limburg kwamen, zullen ze door België gekomen zijn. Het vermoeden is dat men stroomopwaarts de Maas gevolgd is. In België kwam in 1585 een grote migratiestroom naar Nederland op gang, ten tijden dat de Spanjaarden de baas waren (Filips II). Vermoedelijk is men verder stroomopwaarts de Maas gegaan. Dit wordt gestaafd doordat er in Belgisch-Limburg van Lanaken tot Kinrooi nog personen wonen met de achternaam ‘Fren(c)ken’.

Het verhaal zou aannemelijk kunnen zijn, toch blijft het slechts een aanname, weliswaar gestaafd met enkele feiten. Eén van die zaken is het transport. Ruwweg tussen 1485 en 1600 ontstond de beurtvaart, uit de vervoersvraag, de concurrentie tussen schippers en vooral de wens van lokale overheden om het vervoer te reguleren. Het zou deze wijze van transport zijn waarop men zich stroomopwaarts de Maas kon begeven.

De start van onze stamboom, in 1613, is in Roermond, ook langs de Maas. In deze regio concentreerden zich vanaf 1600 drie eeuwen mensen met de achternaam ‘Frencken’, veelal (ver) familie van elkaar die zich naar gelang de tijd vorderde, steeds eenvoudiger konden verspreiden.

De Maas als barrière in de 18de eeuw, of toch niet?

Het was bij het uitzoeken van de stamboom van mijn schoonouders, ook Janssen, dat ik op een opmerkelijke situatie stuitte. Anno 2020 gaan we de Maas over zonder erbij na te denken, maar hoe werd dit in de achttiende eeuw gedaan?

Hoewel mijn schoonvader en diens ouders uit het Belgische Dilsen-Stokkem afkomstig zijn, was dit rond 1700 niet zo. De oudste voorouder van deze stam, Joannes Janssen, werd voor 1700 geboren in het Duitse Wehr. Hier woonden enkele generaties ‘Janssen’ die vervolgens via Sittard in Stokkem terecht kwamen. Uiteraard was de geografische indeling in die tijd iets anders dan heden ten dage. Dat deze verplaatsing heeft plaatsgevonden is op zich niet zo vreemd, want Stokkem stond in de verre omgeving bekend als thuisbasis voor mandenvlechters (de korverij) en vele van de voorouders van mijn vrouw oefenden dan ook dit beroep uit. In Stokkem was zelfs een school om het vak te leren.

Het was Joannes Renerus Janssen (1783-1833) die vanuit Sittard vanuit zijn professie als mandenvlechter in Stokkem Maria Judith van Haen (1767-1843) leerde kennen. Van latere generaties Janssen zien we dat zij in Stokkem bleven wonen en als mandenvlechter actief waren, maar dat zij hun liefdesgeluk ‘euver de päöl’ gingen zoeken, voor het merendeel in het Nederlandse Stein. Op zich niet zo vreemd, daar de plaatsjes aan elkaar grenzen, maar wel apart omdat er een natuurlijke barrière tussen zat, namelijk de Maas.

Heden ten dage kun je heel eenvoudig de Maas over bij Maasmechelen en Maaseik en is er zelfs in Stokkem een veerpontje, maar dat was in de achttiende en negentiende eeuw toch ietsje anders.

We kennen nu de Scharberbrug die over de Maas in Maasmechelen gaat, meer bepaald het Nederlandse Stein en het Belgische Kotem met elkaar verbindt. Maar deze brug werd pas in 1973 voor het verkeer open gesteld. Iets verder noordelijk, ligt de Pater Sangersbrug in Maaseik. Deze verbindt deze Belgische plaats met het Nederlandse Roosteren. Hoewel deze brug pas in de jaren negentig van de vorige eeuw deze naam kreeg, vernoemd naar Pater Willem Sangers, die streed voor verbondenheid tussen Belgisch en Nederlands Limburg, was ook diens voorganger, de Maasbrug, in de periode die ik beschrijf, nog niet gerealiseerd.

Het was Gerard Mosterd van de Kunstkring Arnold Sauwen uit Stokkem die me vertelde dat er heel vroeger gebruik werd gemaakt van een soort veerpontje om de Maas over te kunnen steken. “Dat de mensen vroeger vanuit Nederland naar België kwamen met het veerpont bestaat al verschillende eeuwen. Waar het veerpont lag was afhankelijk van de loop van de Maas, die altijd met kleine beetjes opschoof naar oostelijke richting. De Maas verlegde vroeger meermaals haar loop, waardoor er grenscorrecties nodig waren. Zo werd in 1814 het grondgebied van het gehucht Boyen, voorheen van Grevenbicht (NL), bij Stokkem gevoegd. In 1839 legde een brand opnieuw 120 huizen in de as.

Tot 1816 stroomde de Maas vanuit Molenveld (een gehucht, gelegen in de buurt bij het huidige veerpont) via een bocht langs het kasteel van Stokkem en zo verder richting Oud-Dilsen. Die bedding noemen we nu nog altijd de Oude Maas. Op die Oude Maas lag vroeger in Stokkem het veerpont om de oversteek te maken”, zo vertelt hij enthousiast.

In 1816 is de Maas ten gevolge van een ijsgang opgeschoven naar oostelijke richting. “Het gevolg hiervan was dat het veerpont ook een nieuwe plaats moest krijgen, ongeveer de huidige locatie nu. Vanaf daar kon men die nieuwe locatie oversteken naar Berg aan de Maas. Op kaarten tussen 1815 en 1830 staat de weg naar het huidige veer al aangegeven”, zo vervolgt Mosterd.

Er zat ook, als bij zoveel zaken in de streek in die tijd, een religieuze input aan het veerpontje. “De zusters Penitenten, die vanaf 1643 in Stokkem verbleven en er een klooster en school bouwden kregen een deel van de opbrengst van de overzet met het veerpont”, zo weet Gerard Mosters.

“In de periode 1900-1930 lag er ook een veerpont tussen Grevenbicht en Rotem, te zien op een postkaart uitgegeven door Grevenbicht. Via de huidige fietsroute met knooppunten van Stokkem naar Rotem kan men daar in het toeristisch seizoen naartoe fietsen en dan met het fietsveerpont de Maas oversteken”, zo besluit Gerard Mosterd.

De insteek over hoe de diverse Janssen-nazaten van Joannes Janssen (1797-1862) hun huwelijksgeluk aan de overzijde van de Maas opzochten, is dus opgeklaard. Het veerpontje bestond al vele jaren.

Een ludiek Frencken-wapen

Het was zaterdag 14 januari 2006. Tijdens een reünie van de familie Frencken werd door mijn oom Theo een script gepresenteerd. Insteek was: We maken een film waarin het realiseren van een familiewapen centraal staat.

Het gebeurde allemaal tijdens een live-spel gespeeld door alle familieleden waarvan mijn neef, cineast Tristan, de beelden ging vastleggen en de losse stukjes als een èchte speelfilm in elkaar ging zetten. Een levende en onvergetelijke herinnering.

Terwijl zich allerlei en aangrijpende taferelen afspeelden aan de rand van Helden en onderweg naar ‘oos böske’, was mijn moeder, Marianne als schilderes samen met haar leerling, Luuk, in de weer om een ontwerp voor een heus familiewapen te maken.

Het wapen was opgebouwd uit symbolen die vertelden over herinneringen en gebeurtenissen met en door de ‘Frenkies’.

De film werd door Roderick Frencken beschikbaar gesteld als herinnering aan deze geslaagde reünie in Sjoën Helje-Dörp, de plaats waar de roots van de stamboom diep geworteld zijn.

Problemen met afspelen? Klik dan hier.

 

Spaanse griep heeft veel gelijkenis met corona

De hele wereld is nu in de ban van Corona. Begin vorige eeuw was er een soortgelijke epidemie, de Spaanse griep. Van mijn familie stierven twee half broers van mijn grootvader.

In de voormiddag van 15 november 1918 overlijden op de Keup in Helden kort na elkaar de broers Silvester (Sil) en Peter Leonardus (Naad) Janssen, respectievelijk 21 en 18 jaar oud. Hun vader, Peter Janssen (Pruis Piet), mijn overgrootvader, doet hiervan één dag later aangifte bij het gemeentehuis. Het moet een zware tocht voor hem zijn geweest. In mei van hetzelfde jaar was zijn tweede vrouw, Maria Berghs, overleden in het kraambed en nu waren twee van zijn zoons, jonge mannen in de bloei van hun leven, de zoveelste slachtoffers van de Spaanse griep.

Mien Janssen-Oomen herinnerde zich in 2004 nog dat Sil (op de foto links) als soldaat gestationeerd was in Zeeland vanwege de almaar voortdurende mobilisatie. Samen met zijn dienst maat en buurjongen Engelbert Zelen (Dorussen Ingel) was hij in oktober grotendeels te voet vanuit Zeeland naar het ouderlijk huis gekomen. Ze hadden voor enkele weken verlof gekregen om thuis mee te helpen met het rooien van de aardappelen. Vrij snel na aankomst op de Keup sloeg het noodlot toe: Sil kreeg longontsteking, stak hoogstwaarschijnlijk zijn broer Naad aan, en beiden stierven een gruwelijke dood: hun longen raakten gevuld met bloederig vocht, wat uiteindelijk leidde tot verstikking.

Het voorgaande verhaal is geen uitzondering, maar exemplarisch voor datgene wat er zich in de late herfst van 1918 in Nederland afspeelde.Silvester Janssen (links)

Er was een geheimzinnige ziekte gekomen die de menschen vandaag gezond, morgen op het sterfbed deed bezwijken, zonder de onmiddellijke oorzaak daarvan te kunnen nasporen… De ‘Spaansche griep’ verspreidde evenveel vrees als vroeger de pest of de pokken ‘, schreef P.H. Ritter in ‘De donkere poort’ uit 1931, een boek over de Eerste Wereldoorlog. Hoe reageerden de landelijke en de lokale overheden, en wat waren de reacties in de bevolking?

Het Spaanse griepvirus dat vanaf het voorjaar van 1918 over de wereld raasde, kostte tientallen miljoenen mensen het leven. Alleen al in Nederland stierven bijna 30.000 mensen, en ook in Helden sloeg het virus toe.

Bij het raadplegen van de overlijdensregisters van de gemeente Helden valt op dat er in het laatste kwar¬taal van 1918, als de Spaanse griep op haar hoogtepunt is, een forse stijging te zien is. Alleen al in november 1918 staan er 35 sterfgevallen opgetekend, veel meer dan normaal. Opvallend hierbij was dat het vooral jonge mannen en vrouwen waren in de leeftijdscategorie van 20 tot 40 jaar. Over het aantal mensen dat met ziekte¬verschijnselen in bed heeft gelegen zullen we dan nog maar zwijgen; “dat moeten er honderden zijn geweest en er zijn maar weinig families die er niet mee te maken hebben gehad”, aldus Maria Jacobs-Van de Beucken (Marie van Vaegtesse Piet, in het jaar 2000), die zich toen nog het een en ander over deze roerige periode wist te herinneren. Zelf had ze in juli/augustus van 1918 een aantal weken met de Spaanse griep in bed gelegen, maar ze was er bovenop gekomen. Dat laatste gold ook voor veel andere Heldenaren, want de eerste griepgolf in de zomer van 1918 was veel minder heftig dan de tweede, dodelijke golf die in het najaar onze omgeving aandeed. Als 19-jarige naaister had Maria Jacobs in die dagen heel wat werk te verrichten: ‘We maakten lange dagen bij slecht licht ‘. Het hoge sterftecijfer vroeg immers om veel rouwkleding.

In de geschiedenisboeken is nauwelijks iets terug te vinden over deze ‘ongekende ramp’. Ook de nieuwsbladen uit die tijd zelf wijdden hun pagina’s aan ‘belangrijker’ nieuws: het einde van de Eerste Wereldoorlog, de daarop volgende demobilisatie, en de maatschappelijke onrust van een op handen zijnde revolutie. De Distributiebode (de voorloper van ‘Midden-Limburg’) uit Helden maakt in vrijwel iedere uitgave van haar eerste bestaansjaar in 1918 melding van schaarste, rantsoeneringen, producten die op de bon zijn en algehele malaise. Geen woord over de Spaanse griep.

Toch waren er, al dan niet in de marge, bladen waar het griepvirus wel vat op kreeg. Zo meldt op 18 juli 1918 de Nieuwe Venlosche Courant dat de ‘Spaansche griep’ ook in Limburg haar intocht doet. Tal van Nederlandse arbeiders die in Duitsland werken, keren naar hun woonplaats terug uit vrees voor besmetting.
De verspreiding van het virus wordt versneld door reizende verlofgangers onder de soldaten. Onder hen vallen dan ook de meeste zieken: 43.000 in de maanden juli en augustus, volgens de Soldatencourant, het orgaan voor leger en vloot. Gezien het aantal dodelijke slachtoffers in die zomermaanden, zo’n 650, is er dan echter nog sprake van een milde vorm van griep. Of zoals de Amsterdamse arts A. Norden het in een publicatie uit juli 1918 verwoordt: ‘Reden tot ongernstheid is er in het geheel niet ‘.

Dat verandert in het najaar van 1918. Een tweede griepaanval overspoelt Nederland, en ditmaal vaak met dodelijke afloop. Dat de nood wel erg hoog is, blijkt uit een brief van 15 november 1918 van de Heldense burgemeester Van Cann aan de toenmalige commissaris van de Koningin in Maastricht: ‘… dat volgens mededeling van de alhier gevestigde arts, Dr J.H.H. Joosten, de z.g. Spaansche griep zich in deze gemeente onrustbarend uitbreidt, en zich reeds verschillende gevallen met dodelijken afloop hebben voorgedaan ‘.

Uit het vervolg van het schrijven blijkt de machteloosheid van Dr Joosten tegenover het oprukkende griepvirus: ‘Dr Joosten verklaart (…) niet verder alleen in staat te zijn de vermenigvuldigde patiënten van geneeskundige hulp te voorzien, hetgeen met het oog op de grote uitgestrektheid der gemeente en mede in verband met de slechte verkeerswegen en middelen, allesziens begrijpelijk is’.

Herkomst Spaanse Griep
Op 27 mei 1918 bericht het persbureau Reuters dat de Spaanse koning Alfonso XIII en leden van zijn kabinet lijden aan een geheimzinnige ziek¬ te. In hetzelfde bericht staat dat maar liefst één-derde deel van de Spaanse bevolking getroffen is door deze ziekte. Aan dit eerste bericht dankt deze griep haar naam.
Toch kwam de griep niet uit Spanje. Waarschijnlijk kwam het virus uit Zuid-China, en heeft het via vogels en varkens de mens bereikt. Chinese arbeiders die in de Eerste Wereldoorlog de geallieerden meehielpen met de aanleg van loopgraven hebben het meegebracht naar Europa. De rondtrekkende militairen hebben voor de verdere verspreiding gezorgd.

Het was duidelijk: de dokter zat tot over zijn oren in het werk, en om de nog gezonde Dr Joosten te ontzien verzocht Van Cann de Gouverneur ‘wel te willen bevorderen, dat een militair geneeskundige ter beschikking dezer gemeente worde gesteld’. Dit verzoek was niet uniek, elders in Nederland gebeurde hetzelfde. Overal werden nog in opleiding zijnde studenten medicijnen ingezet, alsmede de hoogleraren van medische faculteiten. Met name op het platteland werden legerartsen ingezet. Voor de gemeente Helden werd het verzoek ingewilligd, al was het maar voor even. Uit een brief van 8 december van Van Cann aan de ‘Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht’ blijkt dat het hoogtepunt van het griepvirus voorbij was en dat ‘de assistentie van den militairen arts Martini, wegens vermindering der patiënten niet meer vereischt wordt ‘.

Gedurende het hoogtepunt van de tweede griepgolf, de laatste drie weken van november 1918, werd het sociale en economische leven in de Heldense gemeenschap behoorlijk aangetast. Zo meldt een correspondent uit Helden in de Nieuwe Venlosche Courant van 21 november 1918: ‘De ziekte blijft hier nog steeds een ernstig karakter behouden. Er komen nog verscheidene sterfgevallen voor, meest onder personen van 20 tot 40 jaren. Wegens het gevaar van besmetting blijven de openbare en bijzondere scholen nog gesloten’. Maar ook winkels, het openbaar vervoer en de posterijen werden getroffen en moesten hun activiteiten aanpassen. De afhankelijkheid van de ander was in deze turbulente periode groot en ‘naoberschap’ was belangrijker dan ooit.

‘Naoberschap’ kregen de mensen op de schrale landbouwgronden van Noord-Limburg min of meer met de paplepel ingegoten. Problemen werden vaak in eigen kring opgelost, van een verzorgingsstaat was nog geen sprake. Men deed eenvoudig weg nauwelijks een beroep op de overheid, dat paste niet in de mentaliteit van de mensen in deze omgeving. Dat de overheid nauwelijks raad wist met de situatie blijkt wel uit de hygiënische voorschriften die er werden gegeven om de ziekte te bestrijden: ‘Neem toch vooral het stof in uw vertrekken niet droog op’ en ‘zet dag en nacht de vensters open, zoodat steeds versche lucht aanwezig zij’. Het enige concrete wat er gebeurt, is dat er op 16 november wordt besloten het broodrantsoen te verhogen om zo het weerstandsvermogen onder de bevolking te vergroten.

Van overheidswege kon dus niet teveel verwacht worden. Vandaar dat de bevolking al snel haar toevlucht zocht tot allerlei huis-, tuin- en keukenmiddeltjes zoals een stevige borrel, hoestopwekkende medicijnen, of warme vochtige omslagen. En vooral ramen en deuren openzetten, zodat er veel frisse lucht in de vaak dompige boerderijen kwam. De commercie speelde handig in op de behoefte aan drankjes en pilletjes, zoals in de advertenties terug te vinden is.

De meeste mensen zochten hun toevlucht echter tot de kerk: ‘Op zondag 17 november 1918 is er in Nunhem een Bidweg tot afasering van de Spaansche griep’, bericht de Limburger Koerier. Zelden zal de heilige Servatius ooit meer vereerd zijn als patroon tegen de koorts en griep dan in die tijd. Op 24 november en 1 december werd opnieuw een bidweg gehouden. De Nieuwe Venlosche Courant van 21 november 1918 bericht onder de veelzeggende titel: ‘Een heilige voor onze dagen’ het volgende: ‘De heerschende ziekte heeft weer de belangstelling opgewekt voor een groot Nederlandsch Heilige (..) Verhalen van merkwaardige genezingen zitten er bij de oude lui van Nunhem maar ook van de omliggende plaatsen nog zo diep in, dat ze eenieder aansporen om toch Servaaswater bij de Servaaskapel te gaan halen ‘. Volgens het bericht in de krant ging men al sinds mensenheugenis het natuurwater voor genezing van de griep halen omdat ‘Spaansche griep niets anders is dan het vroegere ‘vreeren, of ‘vreezen ‘of kwade koorts, die om den andere dag terugkwam, ofwel slechts drie dagen duurde ‘.

Foto Servaaskapel: Bert Kaufmann

Velen gingen dan ook op bedevaart naar Nunhem, en de vermoeienissen van de voettocht werden snel vergeten als men na een wandeling vanuit het Heldense via Neer bij de prachtig gelegen Servaasberg aankwam. Daar rustten de bedevaartgangers uit met een vers gevuld flesje Servaaswater in de hand, bij het in marmer gebeiteld vers. Daarin stond beschreven dat eenieder die bidt, bronwater drinkt en vertrouwt op de macht van Sint Servaas, gezegend en met nieuwe kracht het leven weer aankon. Gepakt en gezakt met deze geestelijke bagage keerde men terug ‘nao hoes’.

De Spaanse griep was zonder twijfel een tragedie voor een groot aantal Heldense families. Vreemd genoeg meldt het jaarverslag van de gemeente Helden letterlijk niets over de epidemie. In het ‘Verslag van den toestand der gemeente over het jaar 1918’ valt onder het kopje ‘Heerschenden Ziekten’ het volgende te lezen: ‘In het afgeloopen jaar werden ten raadhuize aangegeven de volgende gevallen van besmettelijke ziekten: 1 geval van diphteritis. Om de verbreiding van deze ziekten, voor zoover die voorkwamen, tegen te gaan, werden de volgende maatregelen genomen ‘. Geen, dus.

Alsof er niets was gebeurd.

Met dank aan Peter Jacobs.

Op dezelfde dag geboren

Via het trouwboekje van mijn grootouders, heb ik wat ontdekt. Ik heb (voordat ik er was…) een oom gehad, die op dezelfde dag dan ik geboren is, 4 oktober.

Er zit alleen 32 jaar verschil tussen: Willibrordus Janssen, geboren op 4 oktober 1941, overleed enkele dagen na zijn eerste verjaardag. Vijf dagen na diens overlijden is zijn zusje Lucia, zes dagen oud, ook overleden.

Parenteel van de familie Frencken beschreven

In navolging van de geschiedenis van de familie Janssen, heb ik de geschiedenis van de familie Frencken beschreven.

De eerste Frencken, Franciscus, treffen we net na de inname van Roermond aan, aan het eind van de Tachtigjarige Oorlog. Van hieruit reizen we vanuit Roermond, via Vlodrop, Melick en Herkenbosch iets noordelijker, naar Helden, waar Lambertus (1808) als kleermaker aan de slag ging.

Het gehele uitgebreide verhaal is hier te lezen.

In de stamboom: Gé Reinders

Dialectnummers zoals ‘Blaosmeziek’ en ‘D’n Hoaf’ zijn landelijk bekend. De in Beringe geboren Gé Reinders komt ook voor in de stamboom op deze pagina, want hij heeft een bloedverwantschap. De grootvader van Gé was Kobben Hein, een broer van Gerardus Reinders. En de schoonzoon van deze Gerardus, Gerardus Frencken (1911-1987) was een oom van mijn moeder.

Gé Reinders is op 12 september 1953 geboren in Beringe als de jongste van drie kinderen. Zowel zijn vader als zijn moeder waren onderwijzers. Op zijn zesde verhuisde het gezin naar Leeuwen, gemeente Roermond, omdat Pa daar een baan kreeg. Zelf zegt hij: “Achteraf gezien denk ik dat mijn ouders lieve maar wel getekende mensen waren. Mijn moeder heeft in de oorlog meer dan een jaar vast gezeten onder andere in Ravensbrück. Pa wilde graag priester worden maar werd na een ongeluk weggestuurd van Rolduc. Bij ons thuis hing voor mijn gevoel geen fijne sfeer. Mijn jeugd voelde niet echt gelukkig. Ik wilde vooral weg.”

De muzikale scholing van Gé begint met pianoles wanneer hij 9 jaar is. Op de middelbare school speelt hij in diverse bandjes. “We speelden alles, als er maar mooi gezongen werd: van Moby Grape, Them, lan Matthews tot Dylan. In de vierde klas begon ik eigen nummers te schrijven. Mijn eerste optreden was op de Vastenactieshow van het Bisschoppelijk College. We speelden The Boxer van Paul Simon en een James Taylor-nummer dat we kenden via Ian Matthews: Something In The Way She Moves.”

Reinders woont nog steeds in zijn geboortedorp Leeuwen, onder de rook van Roermond. Hij zong meerdere liedjes over zijn moeder, zoals ‘Mien Mooder in ’45’ en ‘Van Horens’.

Familiekiekje: De familie Reinders-Peters

Ter gelegenheid van het Gouden Huwelijksfeest van Gerardus Reinders (1881-1960) en Wilhelmina Peeters 1883-1977) werd anno 1958 een foto voor hun woning op de Raadhuisstraat in Roggel gemaakt, vanaf de kerk gezien voor het oude Raadhuis.

Het bruidspaar, dat op 13 juli 1908 in Helden trouwde, kreeg vier dochters, waaronder Elisabeth Reinders (1913-1991). Zij trouwde op 1 oktober 1940, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, met Gerardus Frencken (1911-1987). Hun gezin stond mee op deze foto.

De reden dat dit gezin naar Roggel verhuisde lag in het feit dat vader Gerardus gemeentelijk veldwachter in Roggel werd.

Op de foto staan v.l.n.r.:
1e rij: Willemien Frencken, Gerardus Reinders (veldwachter), Marianne Frencken, Wilhelmina Reinders-Peters, Gerard Frencken
2e rij: Huub Frencken, Lies Frencken-Reinders, Gerard Frencken, Mia Reinders, Zus Reinders, Ans Reinders.

Met dank aan Jac Dirkx van Heemkunde Roggel